'Recht en rechtvaardigheid binnen de Antwerpse School'
(1994)–Wim van Anrooij– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||||||
Recht en rechtvaardigheid binnen de Antwerpse SchoolGa naar eind*W. van AnrooijIn de Brabantse handelsstad-in-opkomst Antwerpen gonsde het van de literaire bedrijvigheid in de eerste helft van de veertiende eeuw.Ga naar eind1 Binnen een tijdsbestek van nauwelijks veertig jaar kwamen meer dan tien werken tot stand, samen goed voor - afgezien van het proza - alleen al ruim zestigduizend verzen.Ga naar eind2 Begin en ontwikkeling van wat in het onderzoek wel wordt aangeduid als de ‘Antwerpse School’, mogen in meer dan een opzicht opmerkelijk heten. Het is, na alle hoofse bloei in de (late) twaalfde en dertiende eeuw, voor het eerst dat Middelnederlandse letterkunde zo nadrukkelijk met de stad verbonden raakt. Hoewel dit geenszins wil zeggen dat het bedoelde tekstencorpus nu ook automatisch in zijn geheel als authentieke stadsliteratuur - in de zin van: primair (geschikt) gemaakt en bestemd voor een publiek van stedelingen - gekarakteriseerd zou moeten worden, is het niettemin opvallend hoezeer Antwerpen als plaats van ontstaan keer op keer nadrukkelijk wordt geëxpliciteerd.Ga naar eind3 Waarom uitgerekend Antwerpen? In politiek opzicht behoorde Antwerpen toentertijd al wel tot de belangrijke steden van Brabant, maar van een vergelijking met de traditionele machtscentra Brussel en Leuven kon absoluut nog geen sprake zijn. In Leuven was van enig literair verkeer, voorzover we weten, zo vroeg nog nauwelijks sprake.Ga naar eind4 Hoewel over Brussel wel iets meer bekend is (Jan van Ruusbroec; de iets vroeger opererende Hein van Aken zou er geboren zijn), blijft ook hier de literaire activiteit ver achter bij het vele dat in Antwerpen plaatsvond. Van een evenredig verband tussen politieke importantie en navenante bloei van volkstalige literatuur is in het vroeg-veertiende-eeuwse Brabant dus geen sprake. De verklaring voor opkomst en bloei van de Antwerpse School zal dus elders moeten worden gezocht. Heymans heeft de mogelijkheid geopperd dat de St.-Bernardsabdij van de cisterciënzers een actief cultureel centrum was, vergelijkbaar met wat Groenendaal in het Zoniënwoud nadien voor Brussel zou worden.Ga naar eind5 Ook wijst hij op de mogelijke rol van de St.-Michielsabdij van de norbertijnen of het kapittel van de Onze-Lieve-Vrouw. Hendrik Nose was als deken, Nicolaas Yo als kanunnik verbonden aan genoemd kapittel. Ze hadden boeken in privé-bezit, die ze op den duur vermaakten aan de dominicanen te Antwerpen.Ga naar eind6 De schenking ging gepaard met het uitdrukkelijke verzoek de boeken voor iedereen beschikbaar te houden ad studendum et discendum [=om te studeren en te leren]. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||||||
Gezien de achtergrond van Hendrik Nose en Nicolaas Yo mag men er vanuit gaan dat het overwegend om Latijnse werken ging. Hun beider voorbeeld leert ons tevens dat sommige klerken (al) boeken in privé-bezit hadden. Auteurs uit de Antwerpse School maakten deel uit van het geleerde klerkenmilieu en moeten, gezien de bronnen die ze hebben benut, via kloosters, kapittels en privé-personen Latijnse en volkstalige boeken onder handbereik hebben gehad.Ga naar eind7 Het is evenwel de vraag of de aanwezigheid van voldoende bronnen in Antwerpen op zich een afdoende verklaring biedt voor de plotselinge bloei die de literatuur er doormaakt. In andere steden waren immers ook instellingen en privé-bezitters die over boeken beschikten, en ook die zullen op enigerlei wijze toegankelijk zijn geweest. Zo bezien vormen dus noch Antwerpens politieke signatuur, noch haar specifieke culturele entourage en infrastructuur een bevredigend of zelfs maar acceptabel verklaringsmodel. Wat waren dan de omstandigheden die opkomst en bloei van de Antwerpse School hebben bevorderd? Er is, zoals bekend, één auteur die duidelijk zijn sporen heeft verdiend binnen de Antwerpse kring: Jan van Boendale. Veel werken staan op zijn naam, sommige andere worden met meer of minder klemmende argumenten aan hem toegeschreven. Hoe men dit laatste echter ook wendt of keert: afgezien van de Sidrac (1318) worden tot aan het ontstaan van Van den derden Eduwaert (kort na 1340) nauwelijks teksten voltooid waarvan het auteurschap van Boendale in twijfel wordt getrokken.Ga naar eind8 De Melibeus (1342), de Dietsche doctrinale (1345) en het Boec van der wraken (in zijn huidige vorm beëindigd in 1351; zie ook hierna) worden wel beschouwd als de grootste twijfelgevallen. Maar ook als men deze teksten liever aan anderen toe wil schrijven, dan nog geldt dat deze auteurs Jan van Boendale als hun wegbereider hebben beschouwd en ruimschoots in de gelegenheid waren om kennis te nemen van vorm en inhoud van diens werken.Ga naar eind9 De bloei van de Antwerpse School is met andere woorden sterk gekoppeld aan de werkzaamheid van de beroemde Antwerpse schepenklerk (of stadssecretaris, zo men wil). De verklaring van deze plotselinge bloei kan dus beter via zijn persoon worden benaderd. De nieuwe vraag luidt dan hoe het komt dat Boendale in literair opzicht zo actief was. Hij had, zo mogen we aannemen, een gedegen opleiding achter de rug, waarin hij uitgebreid had kennis gemaakt met de Latijnse traditie.Ga naar eind10 Maar alweer: dat gold evenzeer voor andere klerken. Zo komen we ten slotte uit bij de toevallige omstandigheid van het aangeboren (van nature) dichterlijk talent en de behoefte tot schrijven van de auteur Boendale. Het zal wel geen toeval zijn dat beide aspecten | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||||
als kenmerken van het ware dichterschap worden genoemd en zelfs met elkaar in verband worden gebracht in het beroemde kapittel Hoe dichters dichten sullen ende wat si hantieren sullen (dat voorkomt in de Lekenspiegel).Ga naar eind11 Het lijkt zinnig om eens nader te bezien in welke tijd en onder welke omstandigheden Boendale aan zijn vroegste werk, de Brabantsche yeesten, begon. In 1312 vergezelt Joanne de Clerck de Antwerpse schepen Johannes Willemaerts naar de Statenvergadering in Tervuren: Boendale staat dan naar alle waarschijnlijkheid al in dienst van het Antwerpse stadsbestuur, als klerk van het schepencollege.Ga naar eind12 Antwerpen was toentertijd enigszins een buitenbeentje binnen de politieke constellatie waarvan ze deel uitmaakte. Dat kwam bijvoorbeeld tot uitdrukking in het feit dat het Antwerpse stadsbestuur aanvankelijk niet deelnam aan de regentieraad van 1314 (bevestigd in het zogenaamde Vlaams en Waals Charter), die in verband met de minderjarigheid van Jan III van Brabant was ingesteld door de belangrijkste Brabantse steden. Aan het Antwerpse particularisme lagen economische motieven ten grondslag. Het probleem draaide in wezen om de Engelse wolstapel, die vanaf 1313 plotseling naar St.-Omaars was verlegd, en om de stapels van vis, haver en zout, die met de verpanding van Mechelen (door de bisschop van Luik) aan de graaf van Henegouwen voor Antwerpen verloren dreigde te gaan.Ga naar eind13 Antwerpen ondertekende het Vlaams en Waals Charter pas op 13 april 1316, nadat Jan III daarop expliciet had aangedrongen en nadat hij tegemoet was gekomen aan enkele van hun economische wensen.Ga naar eind14 Het is in deze periode dat Boendale, op verzoek van de Antwerpse schepen en patriciër Willem Bornecolve aan de Brabantsche yeesten begint, die, zoals bekend, dynastiek van opzet is, maar waarin ook de rol van de stedelijke regentieraad nadrukkelijk wordt verdedigd.Ga naar eind15 De verwevenheid van het stedelijk en hertogelijk belang, in onderlinge samenhang gericht op het ‘nationale’ belang van het land Brabant, vormt een rode draad door verscheidene Antwerpse werken.Ga naar eind16 Daarom is het op zich ook niet zo verwonderlijk dat Jan III (regeerde 1312-1356) een belangrijke rol speelde in de receptie van een aantal Antwerpse werken. Anderzijds is het ook wel te begrijpen dat de Brabantsche yeesten, hoewel ontstaan in een persoonlijke opdrachtssituatie, in de ogen van de auteur geschikt was voor een breder publiek. In de Korte kroniek van Brabant (1322), die teruggaat op de Brabantsche yeesten, neemt Boendale althans een verwijzing op naar zijn eerdere werk, die welhaast kan worden opgevat als een soort reclame: | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||||
Wie dat des wil roecken,Ga naar margenoot+
Dat hi dees yeesten leest voir of na,
Ic raed hem dat hi ten boecke gha
Dat ic maecte, ten is nyet lanc,
Daer vint hiit al alzonder wanc,
Tot op desen derden Janne,
Die nu ghedeghen es te manne.Ga naar margenoot+Ga naar eind17
Zo is het mogelijk om aan de hand van Boendales eersteling in grote lijnen de communicatiesituatie te schetsen die ook voor (zijn) latere Antwerpse werken lijkt te gelden. Als ambtenaar betoonde Boendale zich actief in kringen van stadsbestuurders, waarbinnen hij zijn opdrachtgevers vond en waarop hij de inhoud van zijn werk afstemde, dit laatste binnen een nationaal-Brabants kader.Ga naar eind18 Hij maakte deel uit van een maatschappelijke kring die hem in de gelegenheid stelde en inspireerde zich als auteur te manifesteren. Zoals bekend, vertonen sommige Antwerpse werken duidelijk de invloed van Jacob van Maerlant. Boendales Brabantsche yeesten is schatplichtig aan Maerlants wereldkroniek. In Jans teesteye wordt verwezen naar de Martijns, de Rijmbijbel, de Spiegel historiael en de Historie van Troyen.Ga naar eind19 De invloed van Maerlant op Boendale kan bovendien op unieke wijze worden onderbouwd met het getuigenis van diezelfde Boendale, die zijn grote voorganger in de Lekenspiegel immers karakteriseerde als de vader / [...] der Dietsche dichtren algader.Ga naar eind20 Het betreft een openbaar eerbetoon aan een eerdere collega, dat zijn weerga niet kent in de Middelnederlandse letterkunde! Vanouds wordt het werk van Maerlant en zijn Antwerpse erfgenamen gerekend tot de didactiek. En terecht ook: meer dan tevoren kwam de nadruk te liggen op het ‘nuttige’. Het ‘aangename’ had geenszins afgedaan, maar kwam langzamerhand wat meer op de tweede plaats te staan. Bij alle overeenkomst tussen het werk van Maerlant en Boendale heeft deze traditionele indeling echter een belangrijk verschil aan het oog onttrokken. Jacob van Maerlant ontwikkelde zich in de loop van zijn schrijverschap, zoals bekend, sterk in de richting van een op waarheid berustende didactiek. Het gaat daarbij in zijn geval om een vorstenspiegel, om een heiligenleven, bijbelse en wereldse geschiedenis, een encyclopedie op het gebied van de natuur, om boeken over dromen en gesteenten. Bij al deze werken - met als uitzonderingen de Heimelijkheid der heimelijkheden en de meeste van de strofische gedichten - komt informatievoorziening op de eerste plaats. Het is binnen dit kader van kennisoverdracht dat Maerlant moraliseert. Kennisoverdracht speelt ook binnen de Antwerpse School een rol, | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||||
hoewel het daar overwegend de vroegere werken betreft, zoals de Brabantsche yeesten, Sidrac, Korte kroniek van Brabant en de Lekenspiegel. In de latere werken - die geen van alle onder Maerlants invloed staan! - zijn Boendale cum suis er veeleer op uit om aan te zetten tot (goed) handelen. Daarmee zijn we beland op het terrein van de ethiek. J. Reynaert richt zich in zijn bijdrage tot deze bundel op de profaan-ethische inhoud van de Dietsche doctrinale, een van de latere werken uit de Antwerpse School. Hij typeert de ethiek in dit werk terecht als een ‘typische lekenethiek’, die kan worden opgevat als een laatmiddeleeuwse uitloper van de stoïcijnse traditie. Een gevolg van de gekozen optiek is dat de op de klassieke oudheid teruggrijpende dimensie van de tekst prominent op de voorgrond komt te staan. Met het doel dit beeld nadere contouren te verlenen, wil ik in het vervolg van deze bijdrage laten zien hoe deze typische lekenethiek op cruciale wijze verbonden blijft met het traditionele kader van de christelijke traditie. De begrippen ‘recht’ en ‘rechtvaardigheid’ fungeren daarbij als een soort navelstreng. Ik beperk me bij mijn schets niet tot de Dietsche doctrinale, maar betrek ook andere Antwerpse literatuur in de beschouwing. Een centraal begrip in tal van Antwerpse werken is het ghemeyn oirbaer [=algemeen belang].Ga naar eind21 Het algemeen belang wordt in de regel geassocieerd met de handhaving of bevordering van een rechtmatige toestand of de motivering van een rechtvaardige handelwijze. Het is dus niet vreemd dat recht en rechtvaardigheid en veel wat daarmee samenhangt een centraal thema vormen binnen de Antwerpse School.Ga naar eind22 In de Brabantsche yeesten en de Korte kroniek van Brabant wordt de rechtmatigheid van de aanspraken van de hertogelijke dynastie op de Brabantse opvolging historisch onderbouwd en verantwoord. Maar later komt vooral de stad aan bod: opvallend concreet en talrijk zijn de passages in verscheidene Antwerpse werken waarin schepenen en rechters worden aangesproken en waarin onomwonden het bestuur van steden aan de orde wordt gesteld. Het door mij vragenderwijs met Boendale in verband gebrachte tekstje Hoemen ene stat regeren sal is hieraan zelfs in zijn geheel gewijd en ook het niet gerealiseerde boek IV van het Boec van der wraken zou erover zijn gegaan.Ga naar eind23 Menselijke beslissingen worden in de praktijk vaak voor een belangrijk deel bepaald door gevraagde of ongevraagde adviezen van anderen; het is dus van het grootste belang zich met betrouwbare raadgevers en goede vrienden te omringen (dit is een deel van de thematiek van onder meer de Dietsche doctrinale). In Van den derden Eduwaert en het Boec van der wraken wordt de geschiedenis beschreven in termen van goddelijke wraak. Gods geduld raakt ten einde, Hij besluit zelf het heft in | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||||||
handen te nemen en straft mensen al tijdens hun aardse leven voor hun zondige gedrag. De maatschappijvisie die hieruit naar voren treedt, laat geen ruimte (meer) voor persoonlijke wraak. Met deze thematiek belanden we bij de allegorische inkleding van de Melibeus, waarin de gelijknamige hoofdfiguur na een genotvol leven wraak wil nemen op drie vijanden, te weten de wereld, het vlees en de duivel. Deze drie hebben zijn vrouw Prudentia [=Wijsheid] en dochter (die siele) mishandeld. Uiteindelijk slaagt Prudentia erin het idee van wraak uit zijn hoofd te praten (ofwel: hij komt door wijsheid tot inkeer). Zij doet dat aan de hand van citaten: Uit dit vluchtige overzicht mag duidelijk worden dat de meeste Antwerpse werken zich laten groeperen rond de thema's recht en rechtvaardigheid. Als bewakers van de aardse gerechtigheid is aan schepenen en rechters een grote verantwoordelijkheid gegeven, die om een dienovereenkomstige hoge taakopvatting vraagt. De literaire teksten bieden daartoe een handreiking, door overgeleverde wijsheid, christelijk zowel als profaan, op ordelijke wijze ter beschikking te stellen. In teksten als de Lekenspiegel, Jans teesteye, Melibeus (zie hierboven), Dietsche doctrinale en het Boec van der wraken wordt daarbij een beroep gedaan op bijbelse en klassieke autoriteiten, maar ook op de Loy en de Decreten ende Decretalen. Het woord loy zonder meer betekent kortweg ‘wet’. J. Verdam sprak in het Middelnederlandsch woordenboek echter het vermoeden uit dat waar Loy met Decreten ende Decretalen wordt gecombineerd, het wereldlijk en geestelijk recht wordt bedoeld.Ga naar eind25 Zowel voor het wereldlijk als voor het geestelijk recht geldt dat de belangrijkste commentatoren en glossatoren uit Italië, specifieker: uit Bologna afkomstig waren. De roep van Bologna als centrum van rechtenstudie bij uitstek (sinds de twaalfde-eeuwse renaissance) was overigens al ruim vóór Boendale doorgedrongen in de Nederlanden. Die van Bolonien hebben den prijs, / Dat si sijn van loien wijs, aldus Maerlant in de wereldbeschrijving in Alexanders geesten (1257/60).Ga naar eind26 De veertiende eeuw is nog duidelijk te beschouwen als een overgangsperiode, waarin de universitaire rechtswetenschap stap voor stap, zonder vast geografisch patroon, terreinwinst boekte. Toch dragen Die Rose van Hein (van Aken?) en sommige werken van Jacob van Maerlant bijvoorbeeld al sporen van Romeins recht.Ga naar eind27 Hoever | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||||||||
reikte de kennis van het Romeins recht in de Antwerpse bestuurskring? Concrete gegevens over boeken op het stadhuis stammen helaas pas uit de late vijftiende eeuw. De rechtsgeleerde meester Willem Pauwels, pensionaris of advocaat van Antwerpen, hield er een ambtelijke vakbibliotheek van 41 boeken op na, waarin tal van rechtsteksten vertegenwoordigd waren.Ga naar eind28 Bij testament van 5 april 1480 (oude stijl) legateerde hij zijn boeken aan de stad om die te leggen in een camere tot behoef ende gebruke der pensionaris ende secretarysen ende clercken der stad dienende, sonder die wech te leenene, te vercoepene oft te verthierene [=van de hand te doen]. Deze schenking, hoewel laatmiddeleeuws, leert ons in ieder geval dat de bestuurders te Antwerpen voordien blijkbaar niet over een gezamenlijke (hand)bibliotheek met rechtsteksten beschikten. Kennis van het Romeins recht in deze kring, zo al aanwezig, zal dus afhankelijk zijn geweest van individuele en toevallige contacten. Gezien de centrale thematiek van recht en rechtvaardigheid, en alles wat daarmee samenhangt, ligt het eigenlijk zeer voor de hand om eens te kijken naar de actuele rechtspleging in Antwerpen in de tijd van de Antwerpse School. In hoeverre sluiten literatuur en werkelijkheid op elkaar aan? Al snel blijkt dat op dit gebied weinig onderzoek is verricht. Dat zal voor een belangrijk deel te maken hebben met de schaarste aan overgeleverd bronnenmateriaal. Anderdeels is het ook zo dat de weinige bronnen die er zijn geen al te ruime bekendheid genieten, al zeker niet onder neerlandici.Ga naar eind29 Zo wordt ten behoeve van de bestuurskring waar Boendale als schepenklerk toe behoorde, om een voorbeeld te noemen, het zogenaamde Ceurboeck mette doppen [=knoppen, meestal van edelmetaal en dienend ter versiering] gemaakt.Ga naar eind30 Het betreft een volkstalige optekening van Antwerps gewoonterecht, ontstaan tussen 1324 en 1340. Ligt het eigenlijk niet voor de hand om het gewoonterecht in het Ceurboeck mette doppen te confronteren met de inhoud van de teksten uit de Antwerpse School? Boendale en zijn collega-auteurs moeten de inhoud van het Ceurboeck gekend hebben. Sterker nog: het ligt zeer voor de hand dat Boendale of een andere stadsklerk persoonlijk betrokken was bij de produktie van het bewaard gebleven manuscript.Ga naar eind31 Zoals blijkt uit de Dietsche doctrinale was de auteur van dit werk wel degelijk gespitst op professionalisering van de rechtspraak. Hij maakt onderscheid tussen steden waar men vonnist op basis van geschreven recht (Loey ende [...] andren boeken), waar men gewoonterecht toepast (na out heercomen) of waar men het oordeel aan de rechters overlaat (den wisers [...] / Uut haren hoefde).Ga naar eind32 Zijn standpunt laat aan duidelijkheid niet te wensen over: | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||||||||
Dat een anxtelec dinc es,
Dat hem liede onderwinden
Loye ende die rechte te venden,
Die in die scrijfture sijn blint,Ga naar margenoot+
Ende van rechte en weten twint.Ga naar margenoot+
(Dd II, vs.3602-3606)
Degenen die thuis zijn in het wereldlijk en geestelijk recht, die de bijbel en de profeten, filosofen en dichters kennen, doen er in de regel lang over om tot een weloverwogen oordeel te geraken. Hoe sal moghen, segt mi, dan
Dat recht gheweten een leec man?
(Dd II, vs.3613-3614)
In zekere zin komen we hiermee voor een merkwaardige paradox te staan. Net als Boendale beklemtoont de auteur in deze passage impliciet het belang van kennis van het Latijn. Dat doet hij dan overigens in een werk dat uit het Latijn in de volkstaal wordt vertaald. Hoe is dit te verklaren? Het is, om te beginnen, aan te nemen dat (een deel van) het publiek dat hem voor ogen stond geen Latijn kende. Maar waarom dan toch zo nadrukkelijk ingegaan op de waarde van kennis van deze taal? De publiekshypothese van Reynaert biedt een mogelijkheid om aan de paradox te ontsnappen. In een recente studie over de Dietsche doctrinale heeft hij gesuggereerd dat het publiek van deze tekst waarschijnlijk (mede) te zoeken is in kringen van jonge, toekomstige bestuurders.Ga naar eind33 Gezien de omstandigheid dat het schepenambt in Antwerpen erfelijk was, hebben we het hier dus over de kinderen van degenen voor wie (ook) iemand als Boendale schreef. De auteur van de Dietsche doctrinale blijkt de ouders (en hun kinderen) er van te willen doordringen dat ze het beste kunnen kiezen voor een gedegen, klerikale opleiding, waarmee een stevige basis wordt gelegd voor de latere beroepspraktijk. In boek III beveelt de auteur de rechtenstudie zelfs met zoveel woorden aan als vervolg op de filosofie, zodat aan de wijsheid gerechtigheid ten grondslag komt te liggen. Met lezen en schrijven zonder meer kwam men in het alsmaar complexer wordende bestuursapparaat van zijn tijd volgens hem niet langer toe. Wie in deze lijn doordenkt, krijgt een duidelijker beeld van de functie die Boendale en zijn collega-dichters zichzelf hadden toebedacht. Ten behoeve van degenen die geen Latijn kenden, ontsloten zij zoveel mogelijk de (vaak) ethische werken die anders ontoegankelijk zouden blijven. Wel wordt telkens benadrukt dat het gaat om vertalingen uit het Latijn, als om aan te geven dat het om waarachtige, betrouwbare | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||||||||
informatie gaat. In deze zin is het begrijpelijk dat Jacob van Maerlant zo hoog stond aangeschreven bij de Antwerpenaren: ook hij ontsloot de ene na de andere Latijnse bron voor zijn (leken)publiek. Hoewel persoonlijke kennis van het Latijn te prefereren is, willen de Antwerpse werken deze kennisachterstand overbruggen. Het gaat uiteindelijk om de inhoud: het publiek wordt aangespoord lering te zoeken inden boeken, / Die de wise hebben ghelaten / Tonser leren ende tonser baten, de teksten te lezen en te herlezen, en de inhoud ervan te leren en te studeren.Ga naar eind34 Zoals al eerder opgemerkt: het publiek van de Antwerpse teksten werd sterk bepaald bij de thema's recht en rechtvaardigheid. In de meeste teksten worden uitspraken gedaan op het niveau van lands- en (vooral) stadsbestuur. Gelet op het geïntendeerde publiek was hiervan in de praktijk het meeste nut te verwachten. Deze stedelijke en regionale horizon wordt op sommige plaatsen echter nadrukkelijk overschreden. In de passages waar het hier om gaat, wordt een allesomvattend kader geschetst, waarbinnen recht en rechtvaardigheid begrepen dienen te worden. Bestuurders van stad en land ontlenen hun gezag, direct of indirect, aan de macht die aan de keizer is toebedeeld. Het is vooral het Boec van der wraken, dat over de (positie van de) keizer belangrijke informatie bevat. Dit late werk uit de Antwerpse School valt eigenlijk nauwelijks in een paar woorden te karakteriseren. Van een evenwichtige compositie lijkt op het eerste gezicht geen sprake te zijn. Het heeft er alle schijn van dat de conceptie van het werk zich met het verstrijken van de tijd heeft gewijzigd onder invloed van eigentijdse gebeurtenissen.Ga naar eind35 De auteur stelt in het eerste boek - begonnen in 1346 - (onder meer) een historisch overzicht samen van de keren dat God, als hoogste rechter, direct ingreep in de loop van de geschiedenis. God heeft in het verre en nabije verleden menigmaal de zonden bestraft, vaak als men er niet op bedacht was, om daarmee een eind te maken aan onrechtmatige toestanden. De auteur waarschuwt ervoor dat het telkens opnieuw kan gebeuren. Hij zegt met enige nadruk bevreesd te zijn dat God op korte termijn harde swaerlike sal slaen, omdat gerechtigheid op aarde immers plaats heeft moeten maken voor hoovaardij, hebzucht en afgunst.Ga naar eind36 Ay, Gods Sone ghebenedijt!
Laet Uwe wrake stille staen,Ga naar margenoot+
Ende en wreect niet also saen.Ga naar margenoot+
(I, vs.57-59)
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||||||||
Met het uitbreken van de pestplaag die in de jaren 1347-1351 over Europa kwam en die aan naar schatting een derde van de totale bevolking het leven kostte, kreeg deze uitspraak, met terugwerkende kracht, welhaast het karakter van een macabere voorspelling! De auteur zal niet hebben geweten wat hem overkwam, vooral wanneer men bedenkt dat hij aan het slot van het eerste boek door minieme aanpassingen in de voorspellingen van de Tiburtijnse Sybille had laten merken dat de tekenen des tijds er volgens hem op wezen dat de eindtijd was aangebroken.Ga naar eind37 Het spreekt dan ook vanzelf dat de Zwarte Dood en de gevolgen daarvan op den duur uitgebreid aan de orde komen in het Boec van der wraken. De betreffende passages zijn te vinden in de tweede versie van het werk.Ga naar eind38 De auteur heeft een duidelijke verklaring voor de oorzaak van de pestplaag die God over de aarde heeft gezonden: de val van Akko (1291) was namelijk nog altijd niet gewroken.Ga naar eind39 Hij acht de verdrijving van de christenen uit het Heilige Land een schande voor God, die allang ongedaan gemaakt had moeten worden. Maar men vertrekt liever naar Pruisen of Granada, om er eer te verwerven in de strijd tegen de heidenen.Ga naar eind40 In een felle passage worden de eerstverantwoordelijken hierop aangesproken: Paus, princen ende elc lants here,
Ghi moecht u des scamen sere
Dat God in soe langhen stonden
Gheen vriende en hevet vonden
In alle Sine kerstine lande,
Die wreken woude Sine ande.Ga naar margenoot+
Daer om sleetse God hier ende daer,Ga naar margenoot+
Mi es leet dat ic segghe waer.
(III, vs.1865-1872)
De laffe houding van paus Clemens VI (regeerde 1342-1352) tijdens de plaag wordt expliciet gekritiseerd (hij sloot zich op in zijn paleis te Avignon en dacht alleen aan zichzelf), evenals het feit dat hij de ban heeft uitgesproken over de rondtrekkende geselaars.Ga naar eind41 De machtige en rijke koning van Frankrijk krijgt als eerste de kritiek te verduren dat hij niets heeft gedaan voor de bevrijding van het Heilige Land.Ga naar eind42 Dat de auteur in deze kritische passage in alle toonaarden zwijgt over de keizer van het Duitse Rijk, is een opmerkelijk gegeven dat om nadere verklaring vraagt. Het achterwege laten van de keizer in deze passage dient mijns inziens te worden begrepen tegen de achtergrond van de contemporaine overheersing van de keizer door de paus, zoals onder woorden gebracht in het begin van de tekst.Ga naar eind43 De auteur ontvouwt zijn visie | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||||||||
omtrent de relatie tussen paus en keizer aan de hand van Lucas 22,38, die hij aanhaalt en commentarieert. Het gaat om het slot van het gesprek dat Jezus voerde met zijn discipelen tijdens het Laatste Avondmaal: Doen die apostelen spraken, twaren,
Dat daer II swerde waren,
Antwerde Cristus openbaer
Dat daer mede gnoech waer:
Daer ghenoech es daer en ghebreect niet.
(I, vs.530-534)
In het commentaar legt de auteur vervolgens uit dat God hiermee te kennen gaf dat er twee heerschappijen moeten zijn, een op geestelijk gebied, die ane die ziele gheyt (vs.539), en een op wereldlijk gebied, die Gheet aen goet, aen lijf, aen lede (vs.542).Ga naar eind44 De eerste behoort toe aan de paus, de tweede aan de keizer. Wie deze ordening negeert, veronachtzaamt Gods bedoelingen. In het voorafgaande kapittel had de auteur reeds met zoveel woorden uitgelegd dat beide zwaarden niet gescheiden mochten worden, met andere woorden dat de paus de keizer behoorde te ondersteunen, en de keizer de paus. De adelaar, symbool van het Roomse Rijk, heeft twee vleugels nodig om goed te kunnen vliegen, het bootje van Petrus, de Kerk, twee riemen om de rechte gang te houden. De auteur richt zijn kritiek vervolgens op degenen die het op de keizerlijke macht hebben gemunt: de positie van de Kerk zou immers worden ondermijnd omdat alleen het keizerlijke zwaard als beschermer van het christelijk geloof de ban kan afdwingen die de paus oplegt aan heidenen, saracenen en andere tegenstanders van de Kerk.Ga naar eind45 In de perceptie van de auteur van het Boec van der wraken is het evenwicht tussen de geestelijke en wereldlijke macht in zijn dagen verstoord in het nadeel van de keizer. Hoewel de tweezwaardentheorie in kap.7 dus in harmonieuze zin wordt uitgelegd, verraadt het kapittelopschrift (Hoe God den keyser gheeert heeft) dat de auteur met name de bijzondere macht van de keizer in het licht heeft willen stellen. De tegenstanders van het Roomse Rijk passeren in kap.8 de revue: het zijn de prelaten ende lansheren (vs.584) die in hun hoovaardij de komst van de antikrist aankondigen. De Franse koningen moeten het (ook hier al) ontgelden, vanwege hun superioriteitsgevoel, dat niemand boven of zelfs maar naast hen duldde; paus Clemens VI wordt gekritiseerd, omdat hij Lodewijk van Beieren (die was geëxcommuniceerd), na betoond berouw, geen vergeving wilde schenken.Ga naar eind46 Het eerste kapittel waarin de kwestie rond paus en keizer werd aangesneden (bk. I, kap.5), opende al met een historisch exempel, waarin | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||||||||
Jacob van der Colonne, kardinaal van Viterbo, tot de ontdekking kwam dat de gebruikelijke memorie van de keizer ontbrak in het misboek van de paus. Afgezien van de paus (Bonifacius VIII?) wordt de geestelijkheid in het algemeen ervan beticht de keyserlike moghenthede / [...] uut hare steden te willen zetten.Ga naar eind47 Het komt er dus op neer dat de auteur van het Boec van der wraken zich ter verantwoording van de macht van paus en keizer beroept op een bijbelpassage, die zodanig wordt geïnterpreteerd dat de macht van beide heersers op wederzijdse erkenning en ondersteuning berust. Dit ideale evenwicht is in de praktijk echter ruw verstoord geraakt, waarbij de macht van de keizer wordt beteugeld door de paus, de geestelijkheid in het algemeen en door de koningen van Frankrijk, die allen gelden als voorboden van de antikrist. Het is binnen dit universele kader dat de auteur opkomt voor de specifieke functie van de keizer en het Roomse Rijk. Een veertiende-eeuwse kopiist wilde dit duidelijker laten uitkomen en verving het opschrift Vanden paeus ende vanden keyser (bk.I, kap.5) door Hoe een groot clerc scrijft vanden keyserike.Ga naar eind48 Bij de verdediging van de positie van de keizer zal mogelijk hebben meegewogen dat Antwerpen zich vaak liet voorstaan op de bijzondere leenrechtelijke status die ze had.Ga naar eind49 De stad was het centrum van een markgraafschap, dat de hertogen van Brabant (toen nog: graven van Leuven) al vanaf 1106 in leen hielden van de Duitse keizer.Ga naar eind50 Als gevolg van deze bijzondere juridische status (die vanaf 1338 welbewust zichtbaar werd gemaakt op munten die te Antwerpen werden geslagen), kon het gebeuren dat Antwerpen na de vrede van Ath (1357) van Brabant werd losgekoppeld en tijdelijk in een personele unie met Vlaanderen werd verenigd, onder Lodewijk van Male.Ga naar eind51 De nauwe relatie met de keizer van het Roomse Rijk lag trouwens in de geschiedenis verankerd, aldus sommige minstreels en speellieden: ze vertelden dat de stad was gesticht door Brabon, een Romein, die in een laat-vijftiende-eeuws, juridisch getint lofdicht op Antwerpen zelfs zal worden voorgesteld als een bloedverwant van Julius Caesar.Ga naar eind52 Dat het Antwerpse markgraafschap tot de verbeelding sprak, kan men aflezen aan het feit dat hertog Jan III de titel vanaf 1339 opnam in zijn officiële titulatuur.Ga naar eind53 Toch zal de bijzondere band van Antwerpen met de keizer niet de voornaamste reden zijn geweest voor diens verdediging in het Boec van der wraken. Sommige kritiek is van alle tijden. Toch lijkt hier van de zijde van de auteur sprake te zijn van een oprecht gevoel van bezorgdheid. Het concept van de goddelijke wraak, zoals in het Boec van der wraken tot uitdrukking gebracht, was op zich niet nieuw in de Middelnederlandse letterkunde. In de Wrake van Jeruzalem (1271), een bewerking | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||||||||||||||||
van De bello judaico [=Over de joodse oorlog] van Flavius Josephus, maakt Jacob van Maerlant er gebruik van om duidelijk te maken dat God de Romeinen had uitgekozen om de joden voor hun zonden (met name de zonden van hun leiders) te laten boeten.Ga naar eind54 Maar wat hier belangrijker is: ook in werken als de Lekenspiegel, Jans teesteye en Van den derden Eduwaert treft men het concept van de goddelijke wraak reeds aan. Vervult het in de Lekenspiegel en Jans teesteye nog de ondergeschikte rol van een bescheiden correctief op een verder in hoofdlijnen positief tijdsbeeld, in Van den derden Eduwaert en (vooral) het Boec van der wraken komt het sterk en nadrukkelijk op de voorgrond te staan.Ga naar eind55 In de proloog van boek II van de Lekenspiegel zegt de auteur dat alle deugden hun oorsprong vinden in God, maar dat Zijn ontfermicheit [=barmhartigheid] de kroon spant.Ga naar eind56 Soms verkiest God een onrechtmatige situatie enige tijd voort te laten duren, om mensen in de gelegenheid te stellen op eigen kracht tot inkeer te komen en penitentie te doen. Wie dit echter verzuimt, kan alsnog rekenen op straf, hetzij tijdens zijn leven, hetzij erna. In het begin van de geschiedenis, aldus de Lekenspiegel, was God snel tot wraak geneigd, maar sinds Hij als mens onder de mensen is geweest, is sine wrake zere ghetraecht (vs.90). In boek I had Boendale in de loop van het verhaal omtrent de Zondvloed ook al duidelijk gemaakt hoe het komt: [...] dat God niet en wrect
Die zonden nu also grammelike,
Alse hi wilen dede op aertrike.Ga naar margenoot+
God en woude, dat weet wale,
Nie zeder teenen maleGa naar margenoot+
Tfolc bederven, als hi doe dede.Ga naar margenoot+
(Lsp I, kap.30, vs.22-27)
God verkiest niet langer gebruik te maken van het machtsmiddel van een destructieve mondiale straf, maar wil zich beperken tot kleine ingrepen in het verloop van het historische gebeuren: Maer zeder heeft gheweest zijn zede,
Dat hi die zonden wrac,
Nu hier, nu daer, alst hem bestac.Ga naar margenoot+
Hi ghehinghet, dat verstaet,Ga naar margenoot+
Dat deen den andren verslaet,
Doot steect ofte verminct.
Sulc verbrant, sulc verdrinct,
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||||||||||||||
In sulc lant doet die hongher noot,
In sulc lant is orloghe zo groot,
Dat den volke cume yet blijft,
Ofte dats zo vele wort ontlijft,
Datmen tghetal cume weet:
Aldus wreect God ghereet
Op aertrike die zonden,
Nu hier, nu daer, mit stonden,Ga naar margenoot+
Ende ooc in vele andre manieren,
Die ic hier niet en can visieren.Ga naar margenoot+
(Lsp I, kap.30, vs.28-44)
In Jans teesteye legt Wouter aan zijn gesprekspartner de vraag voor hoe het komt dat er in hun tijd zoveel moord en doodslag plaatsvindt, en dat niemand er eigenlijk nog vreemd van opkijkt. Jan heeft verscheidene verklaringen bij de hand. Niemand heeft bijvoorbeeld nog zin om het Heilige Land te gaan veroveren. Sinds de inname van Damiate (1219) hebben de christenen eigenlijk nauwelijks meer iets van zich laten horen. Ende om dat wijt laten bliven
Of ons no weder daer omme en si,Ga naar margenoot+
So es Gods vonnesse daer bi
Ende Sine wrake also heetGa naar margenoot+
Dat deen den andren versleet
Hier int lant, ende leven met vresen
Die ghebruedere souden wesen;
Dat si ghinder met groter eren
Vechten souden inden dienst Ons Heren,
Dat vechten si hier inden landen
Beyde met scennessen ende met scanden.Ga naar eind57
Maar zoals gezegd, komt het concept van de goddelijke wraak in Van den derden Eduwaert en Boec van der wraken meer op de voorgrond te staan.Ga naar eind58 Geschiedschrijving krijgt hierdoor nadrukkelijker en explicieter een (religieus-)ethische dimensie. Hiermee in verband staat het feit dat de contemporaine geschiedenis vanaf het begin van de jaren veertig meer aandacht krijgt en dat het origo- en reditus-motief (respectievelijk de herkomst van het land en de herleiding van de machthebbers op hun dynastieke voorgangers), nog zo manifest aanwezig in de Brabantsche yeesten en de Korte kroniek van Brabant, nauwelijks of geen rol meer speelt, ook niet in de vijfde versie van de Brabantsche yeesten (ca. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||||||||
1347).Ga naar eind59 Deze tendensen van historische en ethische actualisering kunnen worden opgevat als een reactie op eigentijdse calamiteiten, met name het begin van de Honderdjarige Oorlog (1337) en de oplopende spanning tussen paus en keizer; het uitbreken van de pest tien jaar later speelt, zoals gezegd, ook een rol, maar is met het oog op een schets van een algemene tendens in de bedoelde werken aan de late kant. In tijden van maatschappelijke spanning, twijfel en toenemende onzekerheid groeit de behoefte aan meer expliciete normen en waarden.
Hoewel in de Antwerpse werken geen expliciete staatsleer voorkomt, blijkt uit het geheel toch wel hoe de wereld van recht en bestuur in elkaar steekt. Keizer en paus zijn verantwoordelijk voor de vervulling van het bijbelwoord in Lucas 22,38, van waaruit hun beider ambt wordt gemotiveerd. In de meeste werken worden voorts praktische uitspraken gedaan op het terrein van het bestuur van stad en land. Bestuurders dienen de macht die hen ooit door het volk in handen is gegeven op rechtvaardige wijze uit te oefenen, als dienaren van hun onderzaten.Ga naar eind60 Uiteindelijk is God de bron van rechtvaardigheid. Wijs bestuur vindt dan ook zijn oorsprong in godvrezendheid, een op liefde en vriendschap gebaseerde innerlijke houding die kortweg kan worden omschreven als het erkennen en bewust rekening houden met de door God in de schepping neergelegde orde.Ga naar eind61 In de proloog van het Boec van der wraken noemt Boendale godvrezendheid als bron van alle wijsheid.Ga naar eind62 Godvrezendheid vertaalt zich in praktische zin in gedrag (hier: bestuurlijk gedrag) dat het algemeen belang voor ogen houdt. Bij de omzetting van het gevoel van eerbied voor de goddelijke orde in een deugdzame en wijze levenswandel staan inzichten uit de bijbel en van de oude wisen ter beschikking, waaronder tal van niet-christelijke auteurs uit de klassieke oudheid. In de proloog van zowel de Dietsche doctrinale als het Boec van der wraken wordt dit laatste van een bijbelse ‘verantwoording’ voorzien, waar de auteurs Paulus citeren (Rom. 15,4): Alle scriften, die sijn bescreven,
Sijn ons tonser leren ghegheven.Ga naar eind63
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| ||||||||||||||||||||||||
Literatuur bij W. van Anrooij
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| ||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| ||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| ||||||||||||||||||||||||
|
|