De kijkkast. Op het land
(ca. 1860)–P.J. Andriessen–
[pagina 1]
| |
[pagina 3]
| |
![]() ‘Wel koetjes! Sta je aan 't hek al op de vrouw te wachten,
Om met je lekkre melk mijn emmers te bevrachten?’
| |
[pagina 5]
| |
![]() De landman zaait het graan in de omgeploegde voren
Daar kiemt het en groeit op tot welig, voedzaam koren.
| |
[pagina 7]
| |
![]() Geen grooter vreugd voor Frits, als Kees 't maar wil gehengen,
Dan, zittend op een paard, het naar de weî te brengen.
| |
[pagina 8]
| |
![]() Hoe heet de Zon ook brandt, hoe 't Krijn ook moog vermoeien
Hij haalt het hooi in huis, tot voeding van zijn koeien.
| |
[pagina 10]
| |
![]() Sla, wortels, rapen, kool, ja allerhande planten,
Brengt Teunis met zijn schuit nu stadwaarts naar de klanten.
| |
[pagina 12]
| |
![]() Het eendje roept: ‘kwaak! kwaak!’ en maakt een vroolijk leven,
Als Jan het uit zijn bak wat lekker voêr komt geven.
| |
[pagina 14]
| |
![]() Geen grooter vreugd op 't land, dan in de heldre plassen,
Met hengelsnoer en aas de vischjes te verrassen.
|
|