De dichter en het afscheid van de jeugd(1958)–Hans Andreus– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] Noch op mijnen 4.en September Van daegh was 't, dat ick in dit leven werdt gesonden, Onnoosel schepsel, in 't gedrang van alle sonden. Ick schreide jammerlick: waerom, en wist ick niet. Maer had ick alles wat hier zedert is geschiet, En ik beleven most, omstandelick geweten, Ten minste had ick bei des' Oogen uyt gekreten. Constantijn Huygens Vorige Volgende