Westindische triumphbazuin op de verovering van de zilveren vloot
(1629)–Samuel Ampzing– Auteursrechtvrij
[pagina 20]
| |
Op de wijse van den Lxviii. Psalm.
Ga naar margenoot1HOe lang is Christus Bruyd geplaegd?
Hoe lang Gods volk verstroijd, verjaegd!
Hoe lang so hard geslagen!
Hoe lang ook salmen al dien druck,
Hoe lang dat quaed, dat ongeluck,
Met traenen noch beklagen!
Wanneer sal God die scherpe roe,
De plage van sijn kind'ren moe,
Wanneer die roe verbranden?
Wanneer sijn lieve Kerck behoen,
En sijnen kind'ren 't goede doen,
In alle Christen-Landen?
| |
[pagina 21]
| |
2.
Sal dan het Roomsche Satans wicht,
Die dese moord dat bloed-bad sticht
So langen tijd van jaeren,
Sal dan de Keyser, sal Maraen,
Die onder 'thoofd van Romen staen,
Staeg voor den wind so varen?
Hoe lang blijft naer Gods raed-besluyt
Des Antichrists verderf noch uyt?
Wanneer toch sal hy vallen?
Och brak des Heren heyl eens aen!
Och wilde God dien drijver slaen!
Dien drijver van ons allen!
3.
Is Spanjen niet de trouste boel
Der groote Hoer, der Roomsche stoel,
Door haeren wijn betoverd?
Is Spanjen niet de stijl, en stut,
Is Spanjen niet de scherm, en schut
Des Roomschen Reus en groverd?
Waer Spanjen dan ter neer geveld,
'Twaer ook met Room en Oom besteld,
So kond't niet langer duren:
So sou Gods Kerk sijn wrevel-moed
Met haerer kind'ren goed, en bloed,
Ook langer niet besuren.
4.
Bestaet de Spaensche trotz en pracht
Niet in het geld, niet in de magt
Die sy met kragt van Schepen,
Van 't rijke west gewest, en kant,
Uyt Indien 't goud-dragend land,
In't Spaensche nest gaen slepen?
Het geld heeft ons de roe geknoopt,
Het geld heeft ons het vel gestroopt,
De moeder der ellenden:
Dus stort Maraen het Christen-bloed,
Dus heeft Maraen den krijg gevoed,
Die nimmer so kan enden.
| |
[pagina 22]
| |
5.
Hoe wijslijk ist hoe kloek bedacht!
Hoe wacker ist in't werk gebragt!
Door rijpen raed van Staeten,
Dat daer na werde meest getracht,
Het Spaensch geweld, die hooge magt,
Die goude aer te laten,
Ook na dat land en goud te staen:
Want, lieve toch, hoe is Maraen
Aen Indien gekomen?
Hy heeft dat land met kragt en moord,
Het land dat hem niet toe behoord,
Met roven ingenomen.
6.
Wie kan den handel met de lien
Naer rechten ons met recht verbien?
Staet ons de See niet open,
De toegang en de deur van 't Land,
En ons en hun de vrije hand
Om kopen, en verkopen?
Dit is een wet die niet en slijt,
Die even oud is als de tijd,
Geboren met de jaeren,
So Spanjen sich daer tegens set,
Hy doet sijn best dat hy't belet,
Wy denken daer te varen.
7.
En denkt hy ons met sijn geweld,
En met sijn goed, en met sijn geld
Te dwingen, en te plagen:
Wy sijn den Spanjaerd wel getroost,
En vragen na sijn silver-oogst,
Om hem daer af te jagen.
Die weg die is de korste spoed,
De beste raed om hem den voet
(Met God) wel haest te lichten,
Het eenig middel om Maraen
So tuschen hals en neck te slaen,
Dat hy wel haest sal swichten.
| |
[pagina 23]
| |
8.
So heeft Heyn hem een steek gebragt,
So heeft Heyn hem na 't hert getracht,
Dat hy begint te sijgen:
Krijgt hy te met noch sulken tast,
En komt Matroos so meer te gast,
Hy sal sijn loon wel krijgen.
O Heyn! dij komt een lauren-kroon
Voor dese daed, tot eenen loon,
Die nimmer en sal sterven:
En dit is ook een eren-vonk,
Een eren-tak voor dij, o Lonk!
Dien gy met recht sult erven.
9.
Gy toogt ter See met uwe vloot,
En swomt daer in haer blaeuwen schoot
Na't Indisch Fort Havanen,
Tot dat de silv're buyt en roof
Voor dijne magt als stof verstoof,
Met hun geweld, en vanen.
Jo triumph! io! Maraen
Ontsiet sich met Matroos te slaen,
En geeft sich aen hem over:
So word gy dan ook weer geroofd,
Als God dat in sijn woord beloofd,
O groote Spaensche Rover.
10.
Denkt vrij des Heren wrack is rijp,
Dat hy dij by de krage grijp,
Om dijnen stock te breken.
Wat hebt gy daer een bloed gestort!
Van niemand ook in 't minst verkort?
Sal God dat quaed niet wreken?
Wat hebt gy met dijn Aerdschen God
Den God des Hemels ook bespot,
En Christen-bloed vergoten?
Sal God dan ook de Spaensche kroon,
Sal God dan ook den Roomschen troon,
Te samen niet verstoten?
| |
[pagina 24]
| |
11.
Nu treedt tot Godes Tempel in,
En maekt aldaer een vreugd-begin,
En dankt den Heer der Heren,
En doet dan vreugds-bewijs door vier,
En klocken, naer triumphs manier,
En naer des tijds begeren.
Juycht Zion, o ia overal,
Daer dit gerucht sich spreyden sal,
Juycht midden in uw treuren,
Veel-licht wat u in uwen dwang
In uwen druck hier door eer lang
Voor troost ook kan gebeuren.
12.
O God wy danken dijne magt,
Die gy hier hebt te weeg gebragt
Voor ons gesicht, en ogen.
Wat deeld gy hier een schat en buyt
Aen dijne Kerk en kind'ren uyt,
De Spaensche magt ontogen!
Siet ons so voords genadig aen,
En wilt den Draeck te gronde slaen,
En sijnen trotz beschamen,
Bespoedigt (Heer!) dit groote werk,
Tot heyl van dijne lieve Kerk,
En dijns naems ere. Amen.
|
|