| |
| |
| |
Drie en twintigste hoofdstuk.
- - - - - - - - - - - - - - - ‘Je ziet hieruit, Han, dat wat Panatelli mij
aanbiedt, buitengewoon is. Een kans, die mij zeker geen tweemaal in mijn leven
wordt geboden. En zijn voorstel komt op een merkwaardig oogenblik. Een paar
dagen geleden was Lily bij mij. Ze heeft me gevraagd van je te scheiden opdat
jij en zij kunnen trouwen. Ik veronderstel, dat ze het je al geschreven heeft en
er bij gezegd welke voorwaarde ik toen stelde. Maar ik zal jullie niet dwingen
tot die “proef”. Lily houdt van jou op haar manier, vrouwen als zij en ik leven
in zoo'n totaal verschillende gedachten-wereld, dat we elkaars inzichten en
principes wel nooit zullen begrijpen. Vermoedelijk past Lily heel wat beter bij
jouw ideaal van huwelijksleven dan ik ooit heb vermocht. Daarom stel ik je voor,
laten we uit elkander gaan, dat is voor ons allebei het beste. Wanneer ik
Panatelli's aanbod aanvaard, moet ik me voor vijf jaar binden en dat zou
onoverkomenlijke moeilijkheden geven wanneer ik je vrouw bleef. Het lijkt me
niet waarschijnlijk, dat Lagrange je nog lang op het proefstation in Argenteuil
zal houden. Vermoedelijk biedt hij je binnenkort een plaats aan een van zijn
filialen en dan zou ik toch niet met je mee kunnen gaan. Want het werk bij
Panatelli is mij lief geworden, ik zou het niet | |
| |
meer willen missen.
Al heb je het mij niet gezegd, ik heb wel begrepen, dat voor jou het voorbije
jaar niet voldaan heeft aan je groote verwachtingen. Het heeft me verdriet
gedaan dat je er zoo zwijgzaam over bleef, maar ik begreep wel, dat het je
moeilijk viel er over te spreken, juist omdat het mij zoo voor de wind ging. Met
Lily zul je veel meer vrij zijn, het is voor haar geen bezwaar om overal met je
heen te trekken, je zou zelfs naar Indië terug kunnen gaan, waar je je altijd
zoo gelukkig en op je plaats hebt gevoeld.
Misschien hadden de menschen gelijk, Han, die je waarschuwden toen je met mij wou
trouwen, evengoed als de andere, die tegen mij zeiden, dat een vrouw met zoo'n
vrijgevochten zelfstandige aard zich niet door een huwelijk moest binden. Maar
al gaan we uit elkaar, er behoeft immers geen jaloezie of wantrouwen tusschen
ons te zijn en zeker geen vijandschap. Wanneer je terugkomt, zullen we rustig de
zakelijke dingen bespreken en zorgen dat we goede kameraden blijven - -’
Het was zeer laat. Geen geluid kwam meer van buiten, achter bijna alle vensters
van de hooge grijze huizen aan de overzij was het licht gedoofd. Puck rekte haar
moede rug, legde even haar handen tegen haar gloeiende pijnende oogen. Zocht dan
de snippers bijeen van tallooze beschreven en verscheurde vellen. Koud en
zakelijk was haar brief tenslotte geworden, nadat ze geprobeerd had, uren
achtereen, het verwikkelde moeilijke neer te schrijven. Ze had uitleg willen
geven, vragen stellen, voorwaarden opperen. - Ze had zich willen beroepen op de
voorbije gelukkige jaren, op zijn eigen vast vertrouwen in de standvastigheid
van hun liefde. Och, wat zou het alles voor zin hebben! Een man vast willen
houden, die zijn vrijheid begeert, hoe klein en | |
| |
zielig en dom had
ze altijd de vrouwen gevonden, die dat probeerden! Deze kalme zakelijke
welwillende brief zou ze verzenden, want natuurlijk zou Lily hem vroeger of
later lezen. Alles wat gezegd moest worden, stond erin.
Hoe laat was het? Over eenen. De laatste buslichting was lang voorbij. Het zou
nutteloos zijn hem nu nog te posten, morgen als ze naar haar werk ging kon ze
hem meenemen. Maar ze schudde plotseling haar hoofd en nam hem vastbesloten in
haar handen. Neen - niet die brief hier laten liggen en zichzelf nog een kans
geven. Want voor de nacht - de kwellende donkere uren zonder slaap - en veel
veel erger nog, voor de grauwe troostelooze dageraad, hield ze geen
beheersching, geen geestkracht of inzicht meer over. Dan zou er stellig een
oogenblik komen, dat ze op zou vliegen uit de doffe warmte van verkreukte lakens
en kussens om de brief te grijpen en hem te verscheuren. En misschien een andere
te schrijven- een paar woorden maar, een radelooze kreet: ‘Han, blijf bij mij -
ik kan je niet missen!’
Neen, ze zou nu nog naar de bus gaan, twee straten ver, de wandeling zou haar
goed doen. Hoed of mantel had ze niet noodig, het was een warme avond, het licht
in de hall hoefde ze niet op te knippen, ze vond het slot op de tast. In het
schemerig schijnsel, dat door de geopende deur van de kamer viel, lichtte iets
wits achter het ruitje van de brievenbus. Ze zou het eruit halen als ze
terugkwam. Ze stond al buiten in het trappenhuis, haar hand liet de deurspalt
los, opdat het slot dicht kon vallen, toen het haar werd alsof iemand haar bij
haar schouder greep en haar dwingen wou zich om te keeren en terug te gaan. Ze
verweerde er zich tegen. Zooiets was overspanning, overmoeheid. Rustig ging ze
de trappen af, de twee verlaten donkere straten | |
| |
door. Een jonge man
trad tegelijk met haar voor het blauwe kastje en fluisterde een geheimzinnig
voorstel terwijl ze haar enveloppe in de spleet duwde. Toen ze haar appartement
weer binnenkwam, knipte ze het licht op en nam het stapeltje uit de brievenbus.
Tusschen een paar couranten en wat drukwerk lag een brief van Han. De eerste,
die hij haar uit Algiers geschreven had. Ze vocht seconden lang tegen een
donkere angst om hem te openen.
‘Ik heb aan Lily geschreven, dat het uit moet zijn tusschen haar en mij. Ik hoop,
dat ik haar duidelijk heb gemaakt waarom het zoo moet en niet anders kan. En
ook, dat ik het uit vrije wil besloten heb en niet meer van gedachten zal
veranderen. Het heeft me een groote strijd gekost, vrouw, want telkens zag ik
voor me hoe ongelukkig en diep bedroefd zij en die twee kinderen zullen zijn en
dan scheen het me, dat ik nooit de moed zou kunnen vinden. Ik kan de dingen niet
zoo goed formuleeren als jij, maar nu ik het beslist heb, voel ik me als iemand
die maandenlang een zwaar gewicht heeft meegedragen en er eindelijk van bevrijd
is. Dat gewicht was mijn schuldgevoel jegens jou. Misschien was het zoo
verschrikkelijk zwaar omdat je zoo wijs en verstandig was, mij vrij liet en geen
enkel verwijt deed. En mij geholpen hebt als een kameraad, toen ik het bijna aan
Corry had verraden.
Ik weet, dat Lily bij je is geweest, ze schreef me een nauwkeurig verslag van
jullie onderhoud, de dingen, die jij toen gezegd hebt, hadden haar diep
geschoktengegriefd. Ze was overtuigd, dat hetgeen tusschen jullie was
voorgevallen ook voor mij de doorslag zou geven. Het gáf de doorslag. Want haar
brief was eenigszins een ultimatum en voor het eerst heb ik toen de dingen
werkelijk onder | |
| |
de oogen durven zien. Al die maanden, sinds de
avond in Lily's huis toen het begonnen is, heb ik mezelf niet willen bekennen
dat ik op een hellend vlak stond en er een oogenblik moest komen waarop het zoo
niet langer door kon gaan en ik zou moeten kiezen.
Ik wil heelemaal eerlijk tegen je zijn, wat ik voor Lily voelde was sterker dan
ik besefte, het is me nog aldoor een verschrikkelijk verdriet, dat ik haar en
dekinderen niet meer zien zal, dat ik hen in de steek laat, zoo voel ik het.
Maar toch, ik kàn niet anders, want ik hoor bij jou en ik zou jou nooit kunnen
missen. Mijn hart is van jou, dat vind jij misschien banaal uitgedrukt, maar ik
weet geen andere woorden om het te zeggen. Bij Lily had ik nooit dat vrije
rustige vertrouwde gevoel, dat van 't begin af aan bestaan heeft tusschen jou en
mij, bij haar wist ik in mijn diepste hart altijd dat ik op mijn hoede moest
zijn. En het zachte en afhankelijke, dat me zoo aantrok, me zoo sterk vasthield,
heeft toch dikwijls een soort van vrees, soms zelfs van vijandigheid gegeven.
Vrouw, ik vraag niet of je me wilt vergeven, dat klinkt zoo theatraal. Ik vraag
je alleen: laten wij samen opnieuw beginnen, zooals ons goede veilige samenleven
van vroeger was, dat jij onze “saamhoorigheid” noemde.
Ik moet voorloopig nog contact met Lily houden, ik moet allerlei voor haar
regelen. Ik kan haar niet opeens voor al haar moeilijkheden alleen laten staan.
En ik zal haar ook nog een keer met geld moeten helpen. Ik weet, dat jij weinig
vertrouwen in menschelijke standvastigheid hebt, maar uit deze brief moet je
toch voelen, dat ik niet meer veranderen zal en ik de strijd voor mezelf heb
uitgevochten.
Pas aan het einde van de week kan ik weg uit Algiers | |
| |
en voor ik
thuis kom wil ik met Lagrange spreken. Ik wil hem dwingend vragen met zijn
plannen voor den dag te komen, zoodat ik weet waar ik aan toe ben. Ik vrees, dat
het weinig verheugend is wat hij voor mij in petto houdt. Maar wat komt dat er
op aan wanneer het weer goed is tusschen jou en mij en wij weer samen de
toekomst tegemoet zien. Dan zijn geld en carrière immers bijkomstigheden. Dan
doet al het andere er zoo bitter weinig toe - - -’
Twee slordig volgeschreven vellen, vol doorhalingen en tusschenvoegingen. Het was
geen rustige weloverwogen brief. En onmiddellijk stond in Puck's gedachten, zin
voor zin, woord na wel overwogen woord, de koele zakelijkheid van de hare. Háár
brief, die ze daareven geppst had, die ze niet meer kon achterhalen. Maar een
telegram kon ze hem zenden, nu dadelijk, hij zou haar gezindheid begrijpen aan
de enkele woorden, die zeiden met hoeveel vreugde ze hem verwachtte. En ze kon
er het dringend verzoek bijvoegen om haar brief, zoodra hij die ontving,
ongelezen te verbranden. Het was haar of zijn diepe warme stem opklonk uit die
bijeengezochte moeilijke woorden, of voor het eerst weer, na lange tijd, de
kamer vervuld was van zijn sfeer, van zijn blijmoedige dierbare aanwezigheid.
Hij kwam bij haar terug - zij had de strijd gewonnen. Maar er stond dreigend
iets op de achtergrond, dat tot voorzichtigheid dwong. Ze mocht zich niet
overgeven aan het geluk, dat uit die brief naar haar toekwam. Neen, ze zou hem
niet telegrafeeren, want wat ze hem vanavond geschreven had, moest hij lezen.
Hij moest weten, vóór hij bij haar terugkwam, dat nog niet al hun problemen
waren opgelost, al had hij besloten met Lily te breken. Wat nu | |
| |
nog
te bespreken viel, was een levenskwestie als het andere. Het zou moeilijk voor
hem zijn om dat te begrijpen, een man kon het werk van een vrouw nu eenmaal niet
even belangrijk vinden als het zijne. Maar Panatelli had gelijk. Han moest dat
inzien. Wanneer ditmaal een van hen beiden een offer zou brengen, moest hij het
zijn -
Han had in de middag, uit Argenteuil, een telegram naar het Huis Panatelli
gezonden om zijn vrouw te melden, dat hij die avond thuis kwam. Toen Elisabeth
na het sluitingsuur haar appartement binnentrad, stonden zijn valiezen in de
hall, zijn jas en hoed lagen er over een stoel. Aan de aanwezigheid dier
vertrouwde dingen realiseerde ze met een gelukgevoel dat smartte, hoe groot de
eenzaamheid der voorbije dagen geweest was.
Hij stond bij zijn bureau, dat slordig vol pas geopende brieven lag. Onder de
groenomkapte studeerlamp brandde licht, hoewel het buiten nog dag was. Hij had
het raam niet opgeschoven, in de kamer was het heet en bedompt. Hij keerde zich
om en zei ‘Hallo!’ hartelijk en joviaal, als gold het een begroeting als alle
dagen. Dan kwam hij naar haar toe en even, een onderdeel van een seconde, voelde
ze zijn aarzeling. Maar hij sloeg zijn airmen om haar heen en kuste haar als zoo
vaak in de voorbije jaren wanneer hij na een langere afwezigheid thuiskwam. Het
brak voor een oogenblik al haar bange twijfel, het starre gespannen wachten op
het moeilijke gevaarlijke dat komen ging - een oogenblik, want in zijn kus
voelde zij, dat ook zijn beheersching schijn was en hij even nerveus en onzeker
was als zijzelve.
Zij trad van hem weg en zette zich op de sofa, hij | |
| |
ging weer naar
het bureau en kraarnde doelloos in de slordige papieren.
Eindelijk, om de ondragelijke stilte tebreken, vroegze:
‘Wanneer ben je teruggekomen?’
‘Vanmorgen. Met de nachttrein van Marseille. Ik ben dadelijk doorgegaan naar
Fromentières. Heb met Lily gesproken. Overmorgen gaat ze terug naar Holland en
de volgende maand naar haar broer in Zuid-Afrika. Die heert haar een poos
geleden voorgesteld, dat zij met de kinderen bij hem zou komen wbnen. Hij is
ongetrouwd en wil dat zij zijn huis verzorgt.’
Zij keek naar hem zonder dat hij het bemerkte. Ze zag de harde beslotenheid van
zijn gezicht, dat geen ontroering wou verraden. En zij zag, als met genadelooze
helderziendheid, het beeld dat nu in zijn gedachten stond, zijn afscheid van het
vrouwtje met het bleeke smartelijke gezichtje en van die twee kinderen van wie
hij zoo onzinnig veel gehouden had. Ze voelde een drang naar hem toe te vliegen
en met haar armen om zijn hals, haar mond op de zijne, hem weg te halen van die
herinnering, naar de werkelijkheid van het oogenblik, naar het
geluk-van-hen-samen, dat immers niet verloren was. Maar zij deed het niet, zij
moesten eerst beheerscht en rustig samen spreken.
‘Daarna ben ik bij Lagrange geweest. We hebben bijna twee uur zitten praten. Voor
het eerst heeft hij mij openhartig een inzicht in de situatie gegeven.’
‘En je een definitief voorstel gedaan?’
Ze zag dat hij draalde. ‘Ja - maar anders dan ik verwachtte. Hij heeft mij
uitgelegd, dat hij de fabriek en het proefstation in Argenteuil op deze manier
niet langer kan bekostigen, hij wil die allebei overplaatsen naar Algiers waar
de loonen veel lager en de productiekosten bijgevolg veel minder hoog zijn. Maar
hij heeft | |
| |
mij niet bestemd voor daarginds. Hij wil mij aan het
hoofd stellen van de nieuwe vlieghaven in Holland. Voorloopig alleen hangars en
werkplaatsen, maar zoodra de tijden wat gunstiger worden gaat hij er bouwen, een
kleine fabriek, die hij geregeld hoopt uit te breiden. En daarvan wil hij mij
dan directeur maken, hij heeft me dat nadrukkelijk toegezegd, hij is gesteld op
mijn werkkracht en wenscht mij in alle geval aan zijn bedrijf te verbinden.’
Ondragelijk warm en benauwd was de atmosfeer in de kamer. Puck stond plotseling
op om een raam te openen, zij zette zich in de vensterbank en voelde een vleug
van de ijle avondbries tegen haar heet gloeiend gezicht. Van de straat diep
beneden haar klonk het triest geroep van een venter, uit een der geopende ramen
van de overzij de jakkerende deun van een gramofoon. Waarom sprak hij nu niet
verder? Hij was immers nog niet klaar met wat hij zeggen wou. Hij moest er nog
bijvoegen, dat hij Lagrange's voorstel niet had aangenomen. Want hij
veronderstelde toch geen oogenblik, dat zij bereid zou zijn daarheen te gaan?
Voor goed weg van Parijs. Naar een dorp aan een afgelegen waterplas - niet voor
een paar maanden, maar vermoedelijk voor hun heele verdere leven. Het zou immers
volkomen onzinnig zijn. Zij had hem in haar brief toch alles duidelijk
uitgelegd.
‘Ik zou kunnen begrijpen,’ vervolgde hij eindelijk moeilijk en toonloos, alsof
hij wist, dat zijn woorden in een leegte vielen: ‘dat jij bezwaar zou hebben
tegen die afgelegen plaats. We zouden in Leiden kunnen wonen, ik kon een motor
of een kleine auto nemen en dagelijks heen en weer gaan. Maar er wordt
daarbuiten een goed ruim directie-huis gebouwd, dat biedt veel voordeel.’
| |
| |
Haar oogen trokken donker. Meende hij werkelijk, dat het daarom ging? Wilde hij
niet inzien, dat haar carrière veel belangrijker, zekerder en lucratiever dan de
zijne was? Moest ze hem uitleggen, met duidelijke woorden, dat er maar één
mogelijkheid voor hen was om hun samenleven voort te zetten: wanneer hij
Lagrange opgaf en hier, in Parijs, uitzag naar een andere betrekking. Voor een
ingenieur met een knappe kop waren er immers kansen te over.
Maar toen ze spreken wou en de duidelijke overtuigende uitleg al klaar hield in
haar gedachten, werd het of een macht buiten haar bewuste wil haar lippen sloot.
Of het oogenblik tot tijdeloosheid werd en haar dwong te zwijgen. Zijn rustige
woorden waren schijn. Hij wachtte in bange spanning. Want hij geloofde zelf niet
aan haar bereidzijn. Hij stond terzij van zijn bureau, buiten de lichtval van de
studeerlamp en een glimp van het vale late middaglicht viel over zijn gebogen
hoofd. Zij zag, wat haar vaak de laatste tijd was opgevallen, hoe zijn haar begon
te grijzen aan de slapen, maar nooit nog had ze gezien hoezeer zijn gezicht de
laatste tijd veranderd was. Al het zonnig blijmoedige scheen uit dat verouderd
doorvoord gezicht verdwenen, maar hoe ernstig was het en hoe
krachtig-van-willen, - het open gezicht van een goed rechtschapen mensch. En
alsof zij nu zijn wezen eerst in waarheid verstond, drong het groot en heerlijk
naar haar hart. ‘Ik heb hem lief en hij is bij mij teruggekomen - hij houdt nòg
van mij, het kan alles weer goed zijn.’
En zij wist: als ze haar sterke wil inzette, zou ze Han wellicht kunnen dwingen
zijn werk op te geven voor het hare. Maar als ze dat deed, zou ze het beste van
zijn liefde verkrachten. Want voor een man was het een elementaire wet, dat hij
het hoofd moest zijn van | |
| |
het gezin, dat hij het
moest zijn, die zorgde en verdiende en in hoogste instantie te beslissen had. En
in hoogste instantie ging het voor een vrouw niet om werkkracht of carrière,
maar om de drang van haar hart.
En toen viel over Puck's twijfel en weerstand, over al haar bange zorgelijke
problemen een wijde blijde verheldering. Het werd als in een benauwde
verwikkelde droom, wanneer onweerstaanbaar maar vaag nog en ver, een lichte
werkelijkheid zich aanmeldt. ‘Zijn liefde is me het meeste waard,’ wist ze op
eenrnaal met aarzellooze stelligheid; ‘zijn liefde zou ik om geen werk of
carrière willen missen.’
Ze stond op en ging naar hem toe, ze kwam dicht bij hem staan maar er was een
schuwheid in haar handen, die haar weerhield hem aan te raken.
‘Ik zal met je mee daarheen gaan,’ zei ze bijna fluisterend. En terwijl ze de
woorden sprak, sprong haar verstand nog eenmaal te weer: Wilde ze het werkelijk?
Zou ze het uithouden? Beloofde ze niet meer dan ze kon vervullen? Ze durfde hem
niet aanzien, maar haar oogen zagen in verbeeiding hoe nu de spieren van zijn
stijfgesloten kaken werkten, hoe snel en nerveus de aren klopten aan zijn
voorhoofd, in een hevige ontroering. Dan, in de stilte, die zwaar in de kamer
stond, registreerde ze opnieuw de trieste roep van den venter, de jakkerende
deun van de gramofoon.
Hij zei eindelijk onzeker: ‘Dat zeg je in een impuls. Je gelooft zelf niet, dat
je het zou kunnen. Nu minder dan ooit.’
‘Maar wij zullen kinderen hebben,’ vervolgde ze op dezelfde dringende
fluistertoon. ‘Daarmee zal immers alles veranderen.’
| |
| |
Hij antwoordde niet meer. Durfde hij het niet aan? Had ze hem toch verkeerd
begrepen?
‘Han -’ bedong ze eindelijk zijn aandacht, ‘waarom zeg je nu niets?’
Hij schudde langzaam zijn hoofd. ‘Je zou teveel moeten opgeven. Je wilt het nu,
in een élan. Zooals je voor vijf jaar in een élan beloofd hebt om mijn vrouw te
worden en met me mee naar Indië te gaan. Toen had ik moed en geloof voor ons
allebei. Omdat ik je toen zag zooals ik je wilde en niet zooals je werkelijk
bent. Pas sinds het laatste jaar heb ik begrepen wat jij toen terwille van mij
hebt opgegeven.’
‘Maar nu heb ik moed, Han. Voor ons allebei. Ik goochel me niets voor, ik zie
heel goed hoe moeilijk het zal zijn, maar ook - hoeveel geluk het zal geven. Ik
weet, dat een groot geestdriftig besluit gemakkelijk te nemen is en kleine
dagelijksche overwinningen op jezelf ontzaglijk zwaar zijn. Maar ik weet ook -
wanneer ik iets wil, vast en ernstig, met al de kracht van mijn geest, dan kàn
ik het. Alleen - het is vroeger altijd een hoogmoedig, eigenmachtig willen
geweest en nu heb ik voor de eerste maal deemoed geleerd.’
Weer viel er een stilte, weer gaf Han geen antwoord. Hij vond immers zoo moeilijk
woorden, te moeilijker naarmate zijn ontroering grooter was. Maar zijn handen
strekten zich naar zijn vrouw, zijn groote wijze teedere handen. Eerst legden ze
zich op haar gebogen schouders en dan om haar gezicht, dat hij ophief en waarvan
de oogen, bijna blind van tranen, staarden naar het zijne. Toen sloeg hij zijn
armen vast, bijna dwingend om haar heen en zijn mond vond de hare met het oude,
bijna vergeten, bijna verloren verlangen. En voor Elisabeth viel al de
verwikkelde onrust en vrees van weken en maanden weg, voor een gevoel van diepe
| |
| |
wijde vrede. Voor het zeker weten van hun liefde, het heerlijk
veilig besef van hun saamhoorigheid, als die morgen, vijf jaar geleden, op het
balcon van de villa Serbelloni.
EINDE
Amsterdam, 1930-1932.
|
|