'Pyjai, de spirituele genezer van het Kari'na volk'
(1999)–Nardo Aluman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |||||||
Pyjai, de spirituele genezer van het Kari'na volkNardo AlumanGa naar eind1De vroegere Kari'na pyjai moeten kundige en kranige kerels en vrouwen zijn geweest. Met hun lede ogen konden zij de boze geesten bij een zieke zien. Zij konden zelfs een pas gestorven iemand weer tot leven roepen. Bij zo'n persoon werd bij de leverstreek gevoeld of er nog wat leven in zat. Indien geconstateerd werd dat er nog wat leven in de persoon was, maakte de pyjai een heel lange ulemari-sigaarGa naar eind2, van de ‘ingi pipa’ boom aan en blies heel zwaar en lang met de rook op de genoemde lichaamsplek. Dit werd een paar keren herhaald en de dode kwam langzaam weer tot leven.
Doordat in een bepaalde periode zoveel mensen dood gingen, besloot een heel beroemde pyjai eens om een tocht te maken naar TamusjiGa naar eind3 voor hulp. Tamusji vond deze handelwijze van de pyjai niet zo op zijn plaats en vermaande hem om direct weer terug te gaan naar de aarde en nooit meer bij hem te komen. Dit is dan ook de reden waarom een pyjai nooit meer rechtstreeks contact kan hebben met Tamusji. Volgens de Inheemse kosmologie dankt elke ziekte haar oorsprong aan boze geesten. Indien men dus een zieke wil genezen, moet eerst de boze geest uit het lichaam verdreven worden. Om dit te kunnen doen, moet de genezer een kundigheid bezitten en een sterkere goede geest in zich hebben. De meeste van deze sterke goede geesten leven in bepaalde planten, zoals: de tabaksplant, de peperstruik en de Takini-boom. Door delen van deze planten in zich op te nemen, kan men de geesten die bij deze planten behoren overnemen. Dit kan de persoon meer geestelijke kracht geven en tot een geneesheer en geestenbezweerder maken, een pyjai. Tot op de dag van vandaag heeft de pyjai een voorname rol in de Inheemse maatschappij. Zijn voornaamste functie is het genezen van zieken. Vandaar dat de pyjai ook een geneesheer is. De pyjai is aldoor in strijd met de slechte geesten die de goede geesten anders willen beïnvloeden. Uiteraard kan hij de boze geesten oproepen om kwaad te doen. Vandaar dat sommige pyjai gevreesd zijn. Volgens de Kari'na bestaan er drie categorieën pyjai: (a) de pamy-pyjairy (tabaks-pyjai), (b) de pomyi-pyjairy (peper-pyjai) en (c) de takini-emy-pyjairy (takini-boomGa naar eind4 -pyjai). Heel vroeger bestonden er nog twee andere soorten pyjai, namelijk de kumaka-pyjai (kankantriGa naar eind5 -pyjai) en de kuasini-pyjai (kwasiniGa naar eind6 -pyjai). De kankantri en kwasini zijn bomen en beide hebben witte (goede) en zwarte (slechte) geesten. De goede geesten leven in het onderste gedeelte van de boom, terwijl de slechte in het bovenste gedeelte zitten. | |||||||
De leerling pyjaiOm te beginnen wordt de leerling pyjai geleerd om nooit aan iemand te vertellen hoe hij de kunst van de pyjai geleerd heeft. Het moet voor de buitenstaander altijd geheim blijven. Ik zal hierbij twee soorten pyjai belichten, namelijk de tabaks-pyjai en de takini-pyjai, vanwege het feit dat de overige soorten pyjai sinds decennia niet meer bestaan. In het algemeen wacht de leermeester (byjai) totdat voldoende geïnteresseerden zich hebben opgegeven om opgeleid te worden. Soms bestaat de groep leerlingen uit wel tien personen. | |||||||
Tamy-pyjairy (tabaks- pyjai)In opdracht van de leermeester beginnen de leerlingen tabak te planten. Zaden van tabak worden fijn gezeefd en worden vervolgens | |||||||
[pagina 180]
| |||||||
gezaaid, liefst ver van de bewoonde wereld. Zodra de regentijd aanbreekt, ontkiemen ze en groeien uit tot planten van ongeveer driekwart meter hoog. Tijdens het groeiproces wordt een groot kamp gebouwd dat geheel wordt dicht gemaakt met palmbladeren. Dit kamp zal straks dienen als tokai, de pyjai-hut. Aan de vooravond van de leerperiode vindt het volgende plaats. Het gelaat van de leerlingen worden door een door de byjai aangewezen vrouw, de meter, mooi beschilderd met alakuseri,Ga naar eind7> een extract van de alakuseri-bladeren. Hierbij worden bepaalde delen van het gezicht met witte vogeldons versierd en vastgeplakt met behulp van alakuseri. Voorts wordt een sterke man (assistent-pyjai) aangewezen door de byjai om het lichaam van de kandidaten los te maken. Hij pakt ze één voor één bij de pols en schudt ze flink door elkaar. Bij het invallen van de avond zal de tabaksbehandeling aanvangen. De leerlingen krijgen op drie manieren tabak toegediend. De assistent-pyjai geeft aan elke leerling twee verse tabaksbladeren om even te kauwen en vervolgens in te slikken. Deze twee bladeren zullen nooit meer uit het lichaam komen. Aan deze twee bladeren heeft de leermeester namelijk een geest toegevoegd. Uiteraard is het een goede geest. Vervolgens worden fijn gestampte, droge tabaksbladeren in de mond genomen om met behulp van tabakswater door te slikken. Gedurende de hele nacht krijgen de leerlingen van tijd tot tijd in water opgelost tabakspoeder te drinken. Steeds wordt een volle kom gedronken. Elke keer als de handelingen plaatsvinden en gedurende de hele nacht wordt door de leermeester gezongen en gedanst. De leerlingen doen allemaal mee. Zij zingen: ‘Moky tonoro kamarako wara
tyre jano kyteisen se’
Vertaling: Laten wij doen, gelijk de schaarstaart vogel. Dit is de dans van de kamarako. Vliegend rukt deze vogel een blad van de boom, waarbij hij zijn kop schudt. Zo moeten de leerlingen ook schudden met hun hoofden tijdens de dans. ‘Moky tonomy maipuri wara
tyre jano kyteisen se’
Vertaling: Laten wij doen, gelijk het grote wild, de tapir. Dit is de dans van de maipuri. De leerlingen maken hierbij een stampende beweging, zoals de tapir. De hele nacht door tot de volgende morgen wordt dus tabakswater gedronken, gezongen en gedanst. De leerlingen moeten hierbij de gezongen liederen en danssoorten onthouden. Hierbij wordt er volledig onthouden van voedsel en drank. Tegen zeven uur 's morgens houdt de ceremonie op en zoeken de leerlingen hun hangmatten op. Deze ceremonie wordt drie tot vier dagen herhaald, precies op dezelfde wijze van begin tot eind. Gedurende deze leerperiode wordt er volledig van voedsel en drank en water onthouden. Elke middag rend vijf uur van deze leerperiode worden de leerlingen opnieuw beschilderd met alakuseri door de meter. De vijfde nacht, de laatste, krijgen de leerlingen helemaal niets, niet eens tabakswater. Deze nacht is de voorbereiding van de tocht naar de Grote Geest, Tamusji, vandaar dat zij ‘licht’ moeten zijn. Ze zullen ook boven de wolken een bezoek brengen aan de Tamy jumy, de vader der tabaksplanten. De dag ervoor heeft de leermeester touwen (kurawa) laten spannen van beneden naar het nok en dwars door het kamp. In deze laatste nacht zullen de leerlingen de reis naar de Grote Geest aanvangen. Ietsje voor middernacht beginnen de leerlingen de touwendans uit te voeren. Zij mogen met de linkerhand het bovenste touw aanraken, maar niet vasthouden en de maraka wordt met de rechterhand bespeeld. Precies te middernacht zal de ‘hemelvaart’ plaatsvinden en op een bepaald moment zullen ze allemaal tegelijkertijd terug naar de aarde komen. Dit | |||||||
[pagina 181]
| |||||||
gebeurt dan ineens als bij ‘donderslag’. Ze zijn terug in hun pyjai-hut, de tokai. Als de dag aanbreekt, wordt een groot vuur gemaakt. Hierop zal gekookt worden en cassavebrood gebakken. De leerling-pyjai krijgen straks versgebakken cassavebrood te eten, waarna hen gekookte rode, zoete kasiri geserveerd wordt. Terwijl de leerling-pyjai rondom het vuur zitten, roosteren ze kleine vogeltjes en visjes. Voordat ze eten worden alle graatjes en beentjes nauwkeurig weggehaald. De graten en beentjes mogen nimmer weggegooid worden, maar worden aan een touw geregen en bewaard. Na deze rituele maaltijd worden de hangmatten vastgebonden, niet naast elkaar, maar achterelkaar in de rij. Nadat dit is gebeurd, begint de byjai te zingen. De leerling-pyjai zingen mee en dansen in een zig-zag beweging waarbij ze met hun ruggen de hangmatten aanraken. Bij deze ceremoniële dans mag door geen van de aanwezige familieleden gegeten of gedronken worden, of een of ander onbehoorlijk gedrag worden vertoond. Indien men dit toch doet zal de leerling-pyjai tijdens deze dans vallen en niet lang meer kunnen leven. Zijn wijding is dan niet gelukt. Na deze ceremonie worden de wanden van het kamp afgebroken. De palmbladeren die zijn weggehaald, mogen niet in stukjes worden gebroken, maar dienen in gave toestand te worden weggegooid. Hierna krijgen de leerling-pyjai een week vakantie. Hoever de zee zich ook mag bevinden, toch gaan de leerling-pyjai opzoek naar krabben. Bij aankomst bij de plaats van de krabben worden zij door de meter met wat modder over de rug gestreken. Hierna kunnen de leerling-pyjai in de modder vallen om krabben te vangen. Bij aankomst thuis gaan de vrouwen de krabben schoonmaken en koken. Hun aankomst van het krabbenveld wordt afgesproken. De leerling-pyjai mogen de krabben niet zomaar eten. Iedereen krijgt eerst zes krabben, opgelost in tabakswater te ‘drinken’. Hierna mogen zij normaal de krabben eten, nadat ze alle vezels van de krabben hebben weggehaald. In de avonduren wordt de maaltijd voortgezet met konijnenvlees en gevogelte. Terwijl de leerlingen krabben vingen, heeft de byjai gezorgd voor de traditionele drank, tapanaGa naar eind8 oftewel kasiri. Verschillende soorten kasiri zijn aanwezig, zoals gekookte kasiri, paja en pajawaru. Als de leerlingen een beetje uitgerust zijn, roept de leermeester hen weer bij elkaar. Als iedereen zich heeft verzameld op een afgesproken plek, gaan ze zingend en zwaaiend met hun maraka in de rij achter de leermeester terug naar het inmiddels opengemaakte kamp. Dit is het moment waarbij de leerlingen het reinigingsritueel atuwenakano zullen ondergaan. Twee levende mieren, juku, moeten de leerlingen inslikken. De juku worden met behulp van kasiri naar binnen gewerkt. Voordat de kasiri wordt gedronken moeten de leerlingen door een lang pijlriet, pyrywa, in een grote drinkkom (sapera) met kasiri blazen, totdat deze borrelt. Uiteraard moet er veel kracht ontwikkeld worden om dit resultaat te krijgen. Deze mieren zullen nooit meer terug komen, ze zullen altijd in het lichaam van de pyjai blijven, want de byjai heeft er goede geesten aan verbonden. Hierna krijgen de leerlingen vele liters kasiri en tabakswater toegediend. Het is de bedoeling dat zij veel moeten braken, waardoor het lichaam gezuiverd wordt van alle ziekten. Hierna krijgen de leerlingen verschillende vis-, vlees-, en vruchtensoorten te proeven. Deze zaken worden eerst door de byjai gewijd, doormiddel van de rook van de ulemari sigaar. Ook bij het inslikken van de mieren mag op dat moment geen enkel familielid eten en drinken en/of ander onbehoorlijk gedrag vertonen. Dit zou de leerling pyjai alleen maar kwaad doen en hij zou geen goede pyjai kunnen zijn. De mier mag nimmer in de keel blijven steken, maar indien dat toch gebeurt, heeft de byjai een lange vogelveer in de hand, waarmee hij eventueel de mier kan losmaken. Met deze lange veer van de raaf wordt zo wie zo de keel van elke leerling schoongemaakt, want via deze keel zal voortaan de geest praten. | |||||||
[pagina 182]
| |||||||
De uitgedoste leerling-pyjai moeten daarna nog één handeling doen en dat is het contact met de vrouw herstellen. Elke leerling wordt samen met zijn vrouw in de hangmat geschommeld. Indien hij geen vrouw heeft wordt een klein meisje gevraagd even met de leerling-pyjai te schommelen. Dit is het symbool dat de leerling-pyjai nu weer normaal samen met zijn vrouw kan leven. Tijdens de leerperiode mag de pyjai geen seksueel contact hebben met een vrouw. Hiermee is de leerperiode officieel afgesloten. Het grote feest mag nu beginnen. Onder begeleiding van de jonge pyjai worden aremiGa naar eind9 gezongen en gedanst. Hieraan mogen alle aanwezigen meedoen. Tegen het midden van de dag wordt de dans even gestopt, want de byjai vindt het nodig de huizen van de pyjai te wijden, voordat ze weer naar huis gaan. Ze gaan dan met zijn allen in elk van de huizen een maraka lied zingen en dansen. Vroeger was het zo dat de jonge pyjai werden voorgesteld aan andere Inheemse dorpen. Ook was het vroeger zo dat de leerling-pyjai verplicht waren in de rivier te duiken om een of andere vissoort met de hand te vangen. Helaas worden deze zaken niet meer gedaan. De jonge pyjai zal na drie dagen na deze inwijding zelfstandig proberen om de kunst en de kracht van de pyjai te beoefenen. Alle voedingswaren die er tijdens de inwijding niet waren, mag de leerling pyjai niet eten voordat de leermeester het heeft ingezegend. | |||||||
Takini-pyjairy (takina-pyjai)De redenen om takini-pyjai te worden en de voorbereiding van de leerperiode is het zelfde als die van de tamy-pyjairy, zoals het bouwen van een grote tokai, het maken van maraka en kledingstukken, et cetera. Lang van te voren kent de leermeester de plaats van de takini-boom. De avond voordat het ritueel begint, treedt hij in contact met zijn jakuwa (hulpgeesten) om alles goed te laten verlopen tijdens het tappen van het sap uit de takini-boom. Op de plaats aangekomen, wordt gebeden en toestemming gevraagd aan de goede geesten van de boom voor een klein beetje sap. Elke leerling mag maar twee kleine borrel glazen drinken. Tegen de schemering wordt de takini in de tokai aan de leerling toegediend. Onmiddellijk hierna gaat hij in de hangmat liggen. De leerling pyjai zal kort hierna ‘hoge koude koorts’ krijgen, oftewel gaan hallucineren. De leermeester begint vrijwel onmiddellijk met de séance. Hij zal de leerlingen gedurende de hele nacht beschermen tegen de aanvallen van de geesten van de takini. De geesten komen met volle kracht op de leerlingen af. De slechte geesten rukken aan zijn hangmat. Ze worden aan hun lichaam getrokken en door elkaar geschud door de geesten. Ze beven en schreeuwen van pijn en angst. De leerlingen zijn verplicht gedurende de hallucinatie alles te onthouden wat de geesten hebben verteld, want deze zaken zullen weer gebruikt worden tijdens de omepano. De volgende dag begint de leermeester met de pyjai-sessie, waarbij de leerlingen pyjai-liederen (aremi) en communicatie met de geesten worden geleerd. Deze leerperiode duurt ongeveer anderhalve tot twee weken en eindigt met het reinigingsritueel (atuwenakano). Het einde van de opleiding, zoals de inwijding en de reinigingsrituelen (atuwenakano) gebeuren op dezelfde manier als bij tamy-pyjairy. Ook de taboes die de pyjai opgelegd krijgt, zijn hetzelfde. Enkele van de taboes zijn: contact met menstruerende vrouwen, contact met kraamvrouwen en pasgeboren baby's, het nuttigen van rundvlees en melkproducten en het gebruiken van sterk geurend parfum en dergelijke zaken. | |||||||
[pagina 183]
| |||||||
zeggen, hij keert zich in zichzelf. Bij de behandeling van een zieke moet deze zich volledig aan de wereld van de pyjai overgeven, wil hij genezen worden. Ook hij moet dus in zichzelf kunnen keren. De behandeling van een zieke, een séance, begint meestal in de vooravond. Een séance kunnen we als volgt indelen. (a) De voorbereiding: het oproepen van de jakuwa. Jakuwa zijn alle goede geesten die door de pyjai positief zijn beïnvloed en voortaan als zijn hulpgeesten zullen fungeren. In opdracht van de pyjai kunnen deze jakuwa een zieke genezen. Ook kunnen deze jakuwa aan een genezen patiënt overgedragen worden om voortaan als zijn hulpgeest te fungeren in het verder leven. Op zo'n avond worden tientallen jakuwa opgeroepen en elke jakuwa heeft zijn eigen naam, taal, lied en persoonlijkheid. De pyjai die de macht heeft over al deze geesten, kan makkelijk met hen via zijn ‘keel’ communiceren. Trouwens zijn keel was ‘schoongemaakt’ tijdens het inslikken van de juku speciaal voor dit doel. Hierbij ontstaat een levendige communicatie tussen de pyjai en de hulpgeesten. Ze worden gevraagd zich volledig te geven aan de zieke en grondig onderzoek te doen naar de oorzaak van de ziekte. In één séance kunnen meerdere zieken behandeld worden en een aantal jakuwa aan het werk gezet worden. (b) De behandeling van de zieke kan op twee manieren gebeuren. Als het een ernstig geval betreft, kan de zieke in de tokai voor enkele minuten uitgenodigd worden. Is de kwestie minder zwaar, dan kan de patiënt op een afstand in de hangmat blijven liggen en de behandeling gebeurt via de jakuwa. Indien de zieke in de tokai wordt behandeld, zal de hulpgeest, via de pyjai, met hem praten. Hierbij wordt de zieke met de rook van de ulemari sigaar ‘gemasseerd’. (c) Het weer wegsturen van de jakuwa. Zij worden één voor één bedankt voor hun diensten en op de juiste wijze gevraagd weer weg te gaan, onder begeleiding van hun speciale gezangen. Een séance kan drie tot vier uur in beslag nemen. Tijdens de séance zit de pyjai op zijn mure (uit speciaal houtsoorten gesneden bank met de kop van een anuwana (koningsaasgier) of katusji (tijger). Hij zwaait voortdurend met zijn maraka en inhaleert regelmatig rook van de ulemari-sigaar. Hierbij onthoudt hij zich volledig van water, drank en spijs. Het is pikdonker in de tokai en er mag geen vuur aangestoken worden in de directe omgeving ervan. De pyjai zingt, bidt en spreekt in het aremi, de taal van de hulpgeesten tot Tamusji. Gedurende de séance worden deze zaken vele keren herhaald. Op deze manier krijgt de pyjai volledig macht over de goede geesten die dan op hun beurt de slechte geesten kunnen verdrijven. De pyjai is volledig met zichzelf bezig, met zijn mystieke wereld. Zijn mystieke wereld is voor derden niet toegankelijk. Behalve de goede geesten van de tabak, juku en de takini, die door de respectievelijke proeven in hem zijn gekomen, bezit de pyjai ook enkele algemene goede geesten zoals: Tukajana die boven de wolken woont, Kajanurawa, die het opperhoofd van geesten is en ook boven de wolken woont, Mapewaran, ook het opperhoofd van geesten die boven de wolken woont en Sirito-Yana, de vader der sterren die boven de wolken woont. Kajanurawa wordt alleen uitgenodigd bij zeer ernstige gevallen. Als de pyjai hem verzoekt naar de aarde te komen, zal hij nederdalen via een trap die door Tukajana, zijn dienaar, wordt aangedragen. De trap is meer bekend als de Tukajana ponepuru en is mooi beschilderd met alakuseri. Aan het begin is zij versierd met vogelveren en zij heeft een aantrekkelijke geur. Deze drie supergeesten zijn geesten van de lucht en het heelal. Zij kunnen voor bijzondere zaken uitgenodigd worden. De sterke goede geesten van de pyjai op de aarde zijn de Jukujumyn, vader van de juku mier, (tabaks-pyjai) en de Kwatta-jumyn, de vader van de slingeraap (takini pyjai). Jumyn betekent vader. De | |||||||
[pagina 184]
| |||||||
verwantschapsterminologie in de geestenwereld is gelijk aan die van de mens. Atamyngano ten behoeve van een zieke gebeurt meestal maar één keer. Indien het een ernstige zieke is, wordt het ritueel wel verschillende malen herhaald. In dit geval zal de zieke zich, als hij beter is, onderwerpen aan een reinigingsritueel, namelijk de atuwenakano. Ook zal de pyjai hem/haar enige onthoudingen opleggen voor de duur van een bepaalde periode. Als deze periode is afgelopen, zal de pyjai deze onthoudingen weer opheffen door middel van endatarykano (opheffing van de onthoudingen). Tijdens een bescheiden feestje wordt de ex-patiënt op de traditionele manier aangekleed en worden hem het voedsel en/of de dranken die hem waren verboden, aangeboden, maar niet nadat deze door de pyjai met rook zijn gezegend. | |||||||
Pyjai attributenAtamyngano zonder ulemari-sigaren is ondenkbaar. Uit het voorgaande is duidelijk geworden dat tabak een belangrijke rol vervult, want in tabak zit de sterke, goede geest. Vandaar ook dat de pyjai altijd met zijn sigaren rondloopt. Als omhulsel van de tabak wordt de binnenste laag van de bast van de ulemari-boom (ingi-pipa) gebruikt. Hij inhaleert heel diep en blaast dit hard op de zieke. De pyjai-ratel (maraka) wordt gemaakt van de mooie, ronde vrucht van de kalebasboom (kuwa'I). Het vervaardigen van de maraka neemt veel tijd in beslag, soms drie dagen, aangezien de kalebas van binnen moeilijk schoon te krijgen is. Nadat de vrucht gekookt is, wordt zij met scherven gevuld om alle vochtige moes weg te krabben. Hierna krijgt de maraka ‘ogen’. Er worden twee verticale en twee horizontale, langwerpige ‘ogen’ geboord, ongeveer vijf centimeter lang. De maraka wordt meestal met natuurverf in verschillende motieven beschilderd door de vrouw van de pyjai. Als het zover is, krijgt de maraka een handvat, gemaakt van sjipo-hout,Ga naar eind10 een lichte houtsoort. Vervolgens krijgt de maraka zaden van de parakaruGa naar eind11 (de siririja-bloem). De beste voorwerpen voor de maraka zijn steentjes van de bodem van de rivier of kreek. Deze steentjes zijn okojumo-steentjes. Okojumo is de geest van het water. De steentjes kunnen wit en zwart zijn. In de witte steentjes huizen de goede okojumo-geesten en in de zwarte de slechte. Als ze eenmaal in de maraka zitten, kunnen ze zich vermenigvuldigen. De steentjes worden vaak gevonden bij de vertakkingen van rivieren. Tot slot wordt de maraka van de top naar beneden aan de steel vastgebonden met katoendraden. De maraka is nu bespeelbaar en wordt altijd bewaard in de jamatu (dubbelwandige rieten doos). | |||||||
De maraka van de pyjaiAan de vooravond van zijn séance loopt de pyjai rond en zwaait met een apparaatje, de wun-wun, gemaakt van waruma (vlechtriet) of cocosblad en vastgebonden aan een touw met de lengte van een meter. De naam wun-wun die het vernuftige apparaatje heeft gekregen, is afgeleid van het geluid dat het maakt: wun-wun. Het geluid is bedoeld om de slechte geesten die in de buurt zijn, te verjagen. Het is een mededeling dat de pyjai op die avond een séance zal houden en dat alle slechte geesten uit de buurt moeten blijven. Dat doen ze ook, want zij houden namelijk niet van dit geluid. De pyjai heeft een speciale zitbank, de pyjai murery in zijn tokai staan, gemaakt in de vorm van een bepaalde diersoort, zoals de kaaiman, de anuwana (koningsaasgier), de kaitusji (tijger), et cetera. Geen van de atributen van de pyjai mag door derden worden gebruikt. Ze worden als ‘gewijde voorwerpen’ beschouwd. Men mag ze zelfs niet aanraken. De dubbelwandige jamatu van de pyjai heeft zijn eigen plekje in het huis | |||||||
[pagina 185]
| |||||||
en bevat alle ‘heilige’ spullen, zoals kledingstukken, maraka, tabak, et cetera die hij nodig heeft voor zijn pyjai-schap. De vroegere pyjai namen altijd hun zitbankje, drinkkom of bord mee als zij naar andere dorpen op bezoek gingen.
| |||||||
De plaats van de pyjai in de huidige maatschappijDe pyjai neemt nog steeds een belangrijke plaats in de Kari'na (Caraïbse) samenleving. Vroeger hadden de pyjai ook de functie van dorpshoofd. Door de modernisering van de samenleving is dit nu niet meer zo, nochtans hebben zij een adviserende taak in het bestuursapparaat. Zij staan nog steeds aan het hoofd van de cultuurdragers. In de Kari'na samenleving is het pyjai-schap het hoogste instituut. Het zijn mensen die de diepere achtergronden van het geestelijk leven van de mens weten. Als pyjai wordt je geleerd over de functie van diverse elementen van de natuur, zoals: lucht, water, grond en het bos. De mystieke wereld van de Inheemse mens wordt door de pyjai beheerst. Los van deze zaken, kan de pyjai een macht ontwikkelen om het onzichtbare binnen te dringen om zodoende bepaalde krachten hieruit aan te wenden voor zijn doeleinden. De pyjai is een diep gelovig en eerbiedig mens. Voor zijn verdere leven heeft de pyjai zichzelf beperkt in een aantal aardse geneugten. Uiteraard zijn er pyjai met verschillende kwaliteiten. De ene heeft meer, of minder dan de andere. Dit alles maakt de pyjai tot een bijzonder mens in de Inheemse maatschappij en daarom is hij het enige individu dat bij zijn dood een speciale maraka-ceremonie krijgt dat door de familie en/of het bestuur van het dorp wordt georganiseerd. | |||||||
[pagina 186]
| |||||||
Is het de tabaksrups die de toon aangeeft van mijn lied?
Het is mijn geliefd huisdiertje die de toon aangeeft van mijn lied.
Wara
Wotamore pa'to pombo wyjno, wara nawo'ja ra
Wara nawo'ja ra (6x)
Wotamore pa'to pombo wyjno, sawaku nawo'ja ra
Sawaku nawo'ja ra (6x)
Wotamore pa'to pombo wyjno, tokoko nawo'jan ra
Tokoko nawo'jan ra (6x)
Vertaling: De rode ibis
Van waar mijn leer-pyjai-hut eens stond, zie ik de rode ibis vliegen.
Van waar mijn leer-pyjai-hut eens stond, zie ik de reiger vliegen.
Van waar mijn leer-pyjai-hut eens stond, zie ik de flamingo vliegen.
| |||||||
Literatuur
Nardo Aloema (Galibi, 1946) volgde de Onderwijzersopleiding en de Akademie voor Beeldende Kunsten in Suriname. Sinds 1982 is hij verbonden aan de Afdeling Cultuurstudies van het Minov als projekt-onderzoeker. Daarnaast is hij actief uitvoerend bestuurslid van het Coördinatie orgaan voor de Inheemse Volkenorganisaties van het Amazone gebied (COICA), belast met het onderdeel Cultuur, Onderwijs en Wetenschappen. Eveneens is hij vice-voorzitter van de landelijke Organisatie van Inheemsen in Suriname. |
|