'Literatuur als mogelijk bedrog. Over De Leevens Byzonderheden, van Johan Hendrik, Baron van Syberg (1733) van Jacob Campo Weyerman'
(1985)–Peter Altena– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Peter Altena | |
Literatuur als mogelijk bedrog
| |
[pagina 6]
| |
komen bijvoorbeeld twee geschiedenissen in voor, die stammen uit Weyerman's Bossche periode rond 1710Ga naar eind(7). Zo bevordert Wyerman zelf zijn status van levende romanheld, personage in een roman, dat is in een verzonnen, fictionele wereld. Weyerman, ‘dezen modernen Ligtmis’, wordt verweten zijn pen ‘ten laster verhuurt’Ga naar eind(8) te hebben en ‘de vernuften der Hollandsche Steden te bespringen’Ga naar eind(9). Zéér veelvuldig klinkt het verwijt dat Weyerman lastert, schandaliseert en er garen bij spint. Zelf geeft hij voeding aan dat verwijt door in zijn Rotterdamsche Hermes op te merken dat het lezerspubliek zich kenmerkt door ‘een' onlesbaren Tantaalsdorst naar schandaal’Ga naar eind(10). Het lijdt geen twijfel dat Weyerman met deze vaststelling impliciet te kennen geeft bereid te zijn die dorst te lessen. Na de Rotterdamsche Hermes vult Weyerman nog diverse jaargangen, zijn weekbladen luisteren naar namen als Den Ontleeder der Gebreeken en Den Vrolyke Tuchtheer. In zijn weekbladen vervolgt hij het schandaliseren, naar verluidt steeds stelselmatiger verbonden met afpersing. Ook het beschrijven van eigen avonturen wordt in de weekbladen voortgezet. De weekbladen verkopen goed, de nevenactiviteiten verlopen commercieel eveneens voorspoedig. Het stelt Weyerman in staat op grote voet te leven in achtereenvolgens Breukelen, Abcoude en AmsterdamGa naar eind(11). Weyerman is in het jaar 1730 woonachtig in het hartje van Amsterdam, in de Wijde Lombaertsteeg. Hij ontwikkelt een koortsachtige schrijfdrift. Eind juni kondigt hij aan een vierdelig werk bij intekening te zullen uitgeven. Het werk zal onder meer ‘eenige ongemeene Leevensbyzonderheden des Schryvers’ bevatten’Ga naar eind(12). Andermaal doet Weyerman zich kennen als autobiograaf. Het adjectief ‘ongemeene’, bedoeld als aanprijzing, situeert de autobiografie van Weyerman in een traditie van avontuurlijk fictioneel lichtmissenproza. Voor zo ver bekend is beloofd vierdelig werk nimmer verschenen. Het lijkt erop dat Weyerman in 1730 in korte tijd veel geld wil verdienen, misschien om de schuldeisers buiten de deur te houden, misschien om zich een onbekommerde oude dag te bezorgen. Het grote geld blijft uit. Op 2 januari 1731 verlenen de Gecommitteerde Raden van de Staten van Holland en West-Friesland aan de nu 53-jarige Jacob Campo Weyerman definitief toestemming voor vrijgeleide in Vianen, een vrijpaats, onttrokken aan de jurisdictie van de Republiek. Weyerman, die in Amsterdam ‘negotie in boecken en het doen drucken van verscheyde wercken hadde gedaen’, heet te zijn vervallen ‘in eenige particuliere Schulden, | |
[pagina 7]
| |
veroorsaeckt door misfortuyn en geledene schade’Ga naar eind(13). Weyerman heeft zich in zijn weekbladen nooit met veel erbarmen uitgelaten over degenen die bankroet de wijk namen naar Vianen. Nu treft de geletterde ‘grand seigneur’, die zo graag zijn medeburgers de oren waste, eenzelfde lot. Velen in den lande hebben leedvermaak. Kwam de hoogmoed van de Bredase parvenu, die zich had ontwikkeld tot de bekendste vrije publicist van de Republiek, dan eindelijk voor de val?
In datzelfde jaar 1731 vertoont in de Republiek, met name in het kosmopolitische 's-Gravenhage, de zogenaamde baron Johann Heinrich von Syborg - in deze streken veelal Syberg genoemd - zijn kunsten. Reeds in de Duitse landen, in de jaren twintig heeft hij van zich doen spreken. Diverse goedgelovige lieden naait hij een oor aan: hij belooft verborgen schatten op te graven of langs de weg van het drinkbaar goud het eeuwig leven te schenken. De Duitse toernee van de eenarmige Maagdenburgse burgemeesterszoon verloopt tumultueus: diverse malen wordt hij gearresteerd, enige jaren knapt hij op in tuchthuizenGa naar eind(14). In de Republiek poseert de geroutineerde bedrieger als alchimist en bezitter van de Steen der Wijzen. De Steen der Wijzen maakt het de bezitter mogelijk waardeloze metalen in goud te veranderen en alle zieken te genezen, stervenden de onsterfelijkheid te bezorgen. Luidruchtigheid is doorgaans zijn handelsmerk. Dat wisselt hij af met even intrigerende als loze geheimzinnigheid, waar zijn rol als rozenkruiser en de mysteries der alchimie in het geding zijn. In 's-Gravenhage maakt Syberg enorme opgang; hij weet zich tot de meest vooraanstaande adressen toegang te verschaffen. Hij leent geld, belooft gouden bergen, laat af en toe een proef van zijn kunnen zien, geneest enkele lijders en het gerucht vergroot zijn geringe kunsten tot in het miraculeuze. Op 1 mei 1732 haalt Syberg in de Republiek voor het eerst de pers. Op die dag meldt de Glaneur Historique, een in de Republiek verschijnend Franstalige periodiek, dat ‘Le Baron de Sierberg, connu dans cette Province par plusieurs guérisons presque miraculeuses’ zojuist te Amsterdam de echtgenote van David Bardon Junior voor nul centen genezen hadGa naar eind(15). Het tijdschrift bejubelt de edelmoedigheid van Syberg, kennelijk ‘connu dans cette Province’. Zijn bekendheid dankt hij vermoedelijk aan mondelinge overlevering. Vanaf september 1732 berichten de kranten, in hun vrijheid zo beperkt | |
[pagina 8]
| |
door strenge stedelijke keuren, regelmatig over SybergGa naar eind(16). Uit de kranten wordt duidelijk dat Syberg tijdens zijn laatste weken in de Republiek, in september en oktober 1732, de protectie geniet van de stokoude lands-generaal Reynard Vincent graaf van Hompesch. Hompesch, enkele maanden voor zijn sterven, zal met meer dan gewone belangstelling kennis hebben genomen van Sybergs onsterfelijkheidsbeloften. Voordat Hompesch de feilbaarheid van Sybergs wondermiddelen demonstreert, begeeft de bedrieger zich met vrijgeleide van de koning van Pruisen naar Berlijn. Als Syberg op 6 december 1732 in Berlijn als bedrieger ontmaskerd wordt, komen in de Republiek de verhalen los. Zonder ontmaskering immers geen misdaadliteratuur. Op 19 december verschijnt De Gewaende Baron, en Bedrieglyke Goudmaker Ontmaskert, een gortdroog relaas van de medicus-jurist Johann Christian WolffGa naar eind(17). Het boekje, uit het Duits vertaald, bevat een inventarisatie van Sybergs misdaden in de Duitse landen, bedreven in de jaren twintig. Verhalend is de inventarisatie allesbehalve. Het lijkt waarachtig wel alsof Wolff uitsluitend voor rechtsgeleerde vakbroeders schrijft. In het nawoord, duidelijk niet van Wolff, wordt een andere toon aangeslagen. Zie daer, waerde Lezer, uit het gedaene verhael van den Heer Dr. Wolff, gesterkt met Authentike bewyzen, wat Syburg voor een man is, en wat gedachten men van hem moet makenGa naar eind(18). Niet Wolff, maar de Nederlandse bezorger wijst op de authenticiteit van Sybergs ontmaskering. De Nederlandse bezorger maakt reclame voor de eigen uitgave, spreekt op voorhand in concurrerende termen. De bezorger snijdt het dorre requisitoir van Wolff in het nawoord toe op Sybergs actualiteit in de Republiek. Hij deelt mee dat Syberg ook in ‘Hollant’ verscheidene brave lieden heeft opgelicht. Hoe hem dit gelukt is, en wat Avanturen hy in verscheide Steden van ons Vaderlant, als 'sGravenhage, Amsterdam, Utrecht, Amersfoort, Wyk by Duurstede, in 't Campement by Oosterhout, en elders op 't Lant gehad heeft, zullen wy hier niet melden, om dus de namen te sparen, van verscheide Aenzienelyke Persoonen, welke de zwakheit gehad hebben, zich van hem by de neus te laten omleidenGa naar eind(19). Men behoeft geen groot kenner van de menselijke soort te zijn om te begrijpen dat de lezers geen nadere aansporing nodig hadden om collectief te hengelen naar de identiteit van de ‘Aenzienelyke Persoonen’. De bezorger | |
[pagina 9]
| |
van het nawoord meldt op de valreep Sybergs ontmaskering aan het Berlijnse hof. Indien 'er nu in 't vervolg noch iets merkwaardigd van hem te melden viel, zullen wy 't zelve op dit kort verhael laten volgen en onzen Lantgenoten mede deelenGa naar eind(20). In de eerste weken van het jaar 1733 verschijnt in De Hollantsche Historische Courant, die bij de Delftse Poot-uitgever Boitet van de persen komt, een feuilleton over Syberg: ‘'t verhael van de rol, die de gewaande baron van Sieberg eenige tyd gespeelt heeft’Ga naar eind(21). Dit feuilleton, waarvan de eerste aflevering ontbreekt, is zeer verhalend van aard en treedt op een haast vanzelfsprekende manier in details. De schrijver van het feuilleton in de Delftse courant overlegt geen geloofsbrieven. Het is mogelijk dat hij die in de eerste aflevering heeft overhandigd. Het feuilleton lijkt vervaardigd door een goed geïnformeerde, die bovendien over het vermogen beschikt op een eenvoudige en aanstekelijke manier verslag te doen. Uit de advertenties in kranten wordt duidelijk dat andere biografen op het vinkentouw zitten. Op 8 januari 1733 bevat de Amsterdamse Courant een advertentie, waarin uitgever Willem van Egmont meedeelt dat bij hem gedrukt is de Hollandse Spion voor de maend December 1732, waer in tegenwoordig is de gantsche Lands beschryving van den beruchten Baron van SieburgGa naar eind(22). Dan, één dag later, op 9 januari, verschijnt in de kolommen van de Leydse Courant de navolgende aankondiging: Eerstdaags staat uyttekomen, de Leevensloop van Johan Hendruk, Baron van SYBERG, waar in zyn vervat de meenigvuldige Bedriegeryen, de Konstgrepen om Crediet te maaken, en zich te vleyen in de Gonst van wel-gegoede en achtbaare Persoonen, beneevens de zelfzaame Gevallen, en de harssenloose Discoerssen van dien gewaanden Alchimist, beschreeven door Jakob Campo WeyermanGa naar eind(23). Van Jacob Campo Weyerman is in lange tijd niets vernomen. In het jaar 1730 prijkt hij bijna elke maand met een nieuwe publicatie in de advertentiekolommen en deinst er niet voor terug zich de status van levende romanheld aan te meten. Weyerman leeft goeddeels als personage in de verzonnen wereld van de romanliteratuur. De aftocht naar Vianen vormt de waardige bekroning van het leven van de lichtmis Weyerman, zoals het | |
[pagina 10]
| |
leven van de ‘rake’ bij Hogarth eindigt achter slot en grendel. Na deze afgang wordt het stil om Weyerman, in de jaren 1731 en 1732 treedt hij niet op de voorgrond. Maar nu, 9 januari 1733, maakt hij zijn rentree en stelt een biografie van de ontmaskerde bedrieger Syberg in het vooruitzicht. Weyerman gaat ervan uit dat het publiek hem kent. Hij laat weten dat de biografie ‘zal zyn te bekoomen by den bovengenoemden Schryver, en by de voornaamste boekverkoopers in de Nederlandsche Steden’Ga naar eind(24). Het publiek wordt bovendien verondersteld op de hoogte te zijn van Weyerman's woonplaats. Aangenomen mag worden dat het publiek dan ook wel zal hebben geweten waarom Weyerman zich in Vianen had genesteld. Zijn verblijf in Vianen zal niet bevordelijk zijn geweest voor zijn reputatie. En die reputatie was vóór zijn banroet al niet florissant. Kan men een gefailleerde vertrouwen? Hoe groot is de kans dat iemand die in zaken niet geheel betrouwbaar is, dat als biograaf wel is? Bij twijfel aan de betrouwbaarheid van Weyerman als biograaf voegt zich twijfel aan de betrouwbaarheid van biografen in het algemeen. De reputatie van biografen wordt door Weyerman enkele jaren later treffend verwoord: Indien ik hier ter plaats de loflyke gewoonte der hedendaagsche Leevensbeschryvers wilde navolgen, kon ik den Leezer op den tuylhouden [=voor de gek houden; P.A.] met veele nietwaardige byzonderheden.... Dewyl ik nu weet, dat doorgaans in die byzonderheden de Vinding een grooter rol speelt als de Waarheyt, zal ik 'er den Leezer niet mede belastenGa naar eind(25). Het grote aandeel van de Vinding wordt kennelijk niet op prijs gesteld. Men moet beseffen dat in de achttiende eeuw fictionaliteit als een ondeugd geldt: fictionaliteit staat gelijk aan liegen. De verdenking van fictie weegt zwaar en juist Weyerman heeft die verdenking voor 1733 op zich geladen. Weyerman's taak is duidelijk: hij moet de slechte reputatie van zichzelf en de biografie trotseren en zijn lezers overtuigen van de eigen integriteit en de waarheid van de Syberg-biografie. Weyerman probeert de lezers voor zich te winnen nog vóór het verschijnen van het boek. Weyerman laat er geen gras over groeien. Een heuse reclame-campagne gaat de uiteindelijke publicatie van het Syberg-boek vooraf: aankondigingen in kranten en in Weyerman's nieuwe weekblad Den Kluyzenaar in een Vrolyk HumeurGa naar eind(26), maar ook een speciaal reclame-katern, Den Voorlooper van de Leevens Byzonderheden, van Johan Hendrik, Baron van Syberg, & C.’. In Den | |
[pagina 11]
| |
Voorlooper deelt Weyerman mee dat hij ‘voor een groot gedeelte, een oor en ooggetuygen van alle die byzonderheden is geweest’Ga naar eind(27). Deze verklaring, alsmede de intensiteit van de campagne, beoogt potentiële lezers ervan te overtuigen dat een gekwalificeerder biograaf zich kwalijk wensen laat. De authenticiteit, de waarheid van Weyerman's verhaal kan een extra accent goed gebruiken. Behalve de dreigende verdenking van fictie is er nog iets. Weyerman is de zoveelste Syberg-biograaf en het is bijgevolg aan hem om aannemelijk te maken dat zijn biografie zich positief onderscheiden zal van de voorgaande. Op het werk van eerdere Syberg-biografen wordt door Weyerman flink afgegeven. In zijn weekblad Den Kluyzenaar in een Vrolyk Humeur bindt hij nog voor het verschijnen van zijn eigen boek, de strijd aan met de, naar zijn zeggen, leugenachtige en ordinaire Syberg-biograaf van de Delftse courant. Ook de auteur van de Glaneur Historique moet het ontgeldenGa naar eind(28). Weyerman's voorgangers liegen en bewegen zich laag bij de grond. Deze kritiek bedoelt uiteraard de waarheidsliefde en het welhaast aristocratisch niveau van Weyerman te accentueren. De reclame-campagne bedoelt de lezers er op voorhand van te overtuigen dat Weyerman een ideale Syberg-biograaf is. Hij heeft Syberg gezien en gehoord en weet dus waarover hij schrijft. Waar Weyerman zich opwerpt als spreekbuis van die lezers, die zich aan de leugenachtigheid van biografen ergeren, suggereert hij zelf de waarheid meer te minnen. De wedijver in authenticiteit en waarheid, hoewel niet zonder risico'sGa naar eind(29), bewijst Weyerman goede diensten. Na de eerste aankondiging van de ‘Leevensloop van Johan Hendrik, Baron van Syberg’ tracht Weyerman in zijn weekblad Den Kluyzenaar in een Vrolyk Humeur de belangstelling voor Syberg gaande te houden. Er zijn ruim drie maanden verstreken sedert de eerste aankondiging als op 12 maart 1733 De Hollantsche Historische Courant meldt dat men zich in de belangrijkste steden van de Republiek voor de prijs van 16 stuyvers De Leevens Byzonderheden van Johan Hendrik, Baron van Syberg, Heer van Ermelinghoven en Bonckersbek, & C. kan aanschaffenGa naar eind(30). Op het oog een provocatie van de eerste orde, om te adverteren in de kolommen van de concurrerende biograaf. Het lijkt alsof de Delftse courant daarmee de superioriteit van Weyerman als Syberg-biograaf onderschrijft. Na lang wachten krijgt de lezer tegen betaling van 16 stuivers een boek van 336 pagina's in handen. In het boek vervolgt Weyerman zijn pogingen | |
[pagina 12]
| |
de lezer te overtuigen van zijn goede bedoelingen en van de waarheid van zijn Syberg-biografie. Aan het boek ontbreekt een voorrede, waarin zoals gebruikelijk was de authenticiteit naar voren werd gebracht en beloofd werd op Horatiaanse wijze het nuttige met het aangename te verenigen. De functie van de voorrede is eigenlijk reeds vervuld door Den Voorlooper, die op de authenticiteit van De Leevens Byzonderheden heeft gehamerd en toegezegd dat ‘de Leezers te gelyk onderrecht ende vermaakt worden’Ga naar eind(31). Het boek bestaat uit twee delen, beide met een ‘Opdragt’. De twee opdrachten, ondertekend door Weyerman, zijn betogend van karakter en gaan aan de overwegend verhalende tekstgedeelten vooraf, maar nemen de taak van de voorrede niet over. Het boek wordt besloten met ‘Eenige Zeedekundige Aanmerkingen’, waarin de betogende toon van de opdrachten hernomen wordt. Moraliserende opmerkingen zijn er ook in de verhalende delen. Na de zoveelste moralisatie vermant de auteur zich als volgt: ‘doch ik zal de zeedekunde laaten berusten, en my spoeden tot het eynde van de Leevens byzonderheden van dien beruchte Baron’Ga naar eind(32). Weyerman onderscheidt hier de ‘zeedekunde’, het moraliseren, van het verhaal. Moraliserende opmerkingen in achttiende eeuwse overwegend verhalende teksten zijn lange tijd beschouwd als obligate praatjes voor de vaak, maar sinds kort denkt men daar anders overGa naar eind(33). Daarom zal ik nu het verhaal en daarna ook de moraal bespreken.
Het verhalende deel, dat op de eerste opdracht volgt, beschrijft de gebeurtenissen van vier novemberdagen in 1731. Het verhaal zet in als een ik-verhaal: Ik belande in 's Gravenhage, zegt den Schryver van deeze Leevens byzonderheden, op den zevende van de Slachtmaand, des jaars duyzent zevenhondert eenendartig.....Ga naar eind(34). Een overrompelende reeks verwijzingen naar buiten het boek bestaande, de lezer bekende werkelijkheid. Bijzonder is de vereenzelviging van ik-persoon, verteller en auteur, alle drie zijn één, Jacob Campo Weyerman. De vertellende ik-persoon laat zich herhaaldelijk Jacob Campo Weyerman of zeer aristocratisch Heer van CampoGa naar eind(35) noemen. Deze identificatie beoogt het geloof in de feitelijkheid van het verhaal te bevorderen. Weyerman garandeert op drie niveaus - als auteur, verteller en ik-persoon - de | |
[pagina 13]
| |
waarheid van het verhaal. Hij is er in alle opzichten bij. Het belang hiervan voor het boek kan moeilijk overschat worden. Op de zevende november 1731, als Weyerman in 's-Gravenhage arriveert, vertelt een vriend hem van het zeldzaam gedrag van een Maagdenburgs Baron, die zich uytgaf voor een Geneesheer en Alchimist, en die op die tyd was gelogeert in 's Gravenhage, op den hoek van de Paapenstraat, by een Kok genaamt Blanche, alwaar hy niets deet als gastereeren en drinken, en open tafel hield voor een ieder die hem wilde bezoekenGa naar eind(36). Weyerman raadpleegt en citeert een onnavolgbare en onbegrijpelijke reclame-brochure van de alchimistGa naar eind(37). De gebeurtenissen worden steeds scherper in ruimte en tijd verplaatst. Op 8 november zoekt Weyerman de Maagdenburgse alchimist op: ‘Ik begaf my des anderen daags na het logement van dien zogenaamden Baron van Syberg’Ga naar eind(38). De bezoeker stelt zich voor als ‘Jakob Campo Weyerman’Ga naar eind(39) en wordt verwelkomd door Syberg, wiens ‘rechterpoot’ al jaren op appèl ontbreektGa naar eind(40). Weyerman beschrijft Syberg als een lang, dik en welgemaakt man ..., uijtgezondert dat zyn adelyke schouders het hoofd droegen, by gebrek van een hals ... Hij scheen een knaap te zyn die paraat was om te lagchen, als een verstandig man sprak; ja dat meer is, die somtyds lagchte voor 's hands, eer dat hy eens rook wat dat een geestryk man dacht te spreekenGa naar eind(41). Gedurende drie dagen en één nacht spreken Baron van Syberg en Heer van Campo over de alchimie en het hermetisme, een ondoordringbare wijsbegeerte, ontleend aan de legendarische filosoof Hermes Trismegistos. De heren van stand spreken onder het genot van veel tabak en meer wijn. In de beschrijving, die Weyerman van de gesprekken geeft, zijn een aantal curieuze elementen gesloten. In de eerste plaats vergelijkt Weyerman de gesprekken herhaaldelijk met een duel. Daarbij dwingen Weyerman's aanvallen op alchimie en hermetisme Syberg in de verdediging. Weyerman tracht de goudmaker als bedrieger te ontmaskeren. Syberg verweert zich niet echt. Op het merendeel van Campo's kritische vragen blijft Syberg het antwoord schuldig. Doorgaans verkiest hij uitvluchten: hij begint ongepast luid te lachen, diepzinnig te zwijgen of furieus te schelden. Even meent Syberg in Weyerman een spion te zien, waarop Syberg zich voorstelt als ‘een nieuwsgierig man, die altoos graagde [= begeerde; P.A.] om ongemeene mannen te zien’Ga naar eind(42). De vredespijp wordt gerookt, een tijdelijk akkoord | |
[pagina 14]
| |
getroffen, waarna het duel wordt hervat. Uit de gesprekken wordt wel duidelijk dat niet Syberg, maar Weyerman de grootste kenner van alchimie, hermetisme en rozenkruiserij is. Syberg, de rozenkruiser, is onbekend met de geschiedenis van de rozenkruiserij. Weyerman deelt hem die op verzoek meeGa naar eind(43), zoals hij op verzoek ook ‘Eenige Leevens Byzonderheden van den Ridder Borri’Ga naar eind(44), een oplichtende voorganger van Syberg, vertelt. Syberg verricht enkele experimenten, die of mislukken of met behulp van doorzichtig bedrog verwaarloosbaar succes sorteren. Aan het eind van het eerste deel valt Syberg stomdronken in slaap. Sybergs technisch knock-out beslist het ongelijke duel in Weyerman's voordeel. De volgehouden vergelijking met een duel voert weg van de feiten. Weyerman kan het moeilijk laten. Opmerkelijk is bovendien het navolgende commentaar van de verteller op de woorden van Syberg: ‘Dus luyden de eygen woorden van den Baron van Syberg, uytgezondert dat wy de taal wat hebben verandert’Ga naar eind(45). De verteller bekent de waarheid enig geweld aangedaan te hebben, maar wie precies aangeeft waar zich de waarheidslekkage heeft voorgedaan, veronderstelt daarmee dat het elders niet gebeurd is. Listig bekent Weyerman nog een aantal malen iets verzonnen te hebben, de gruwelijke zonde van fictionaliteit te hebben begaan, hetgeen het geloof in de feitelijkheid van wat resteert, bevordert.
Na de tweede opdracht wordt de beschrijving van de aanvaringen tussen Syberg en Weyerman vervolgd. Een echt duel wordt op verzoek van de laffe Syberg ‘tot op morgenochtend’Ga naar eind(46) uitgesteld. Van uitstel komt afstel. Na de zoveelste ruzie vertrekt Weyerman uit 's-Gravenhage. Weyerman's ontmoetingen met Syberg dragen daarna een incidenteel karakter. Hij ontmoet Syberg eind november, begin december 1731 in Utrecht en op weg naar Amsterdam, begin juni 1732 in Zoetermeer en medio september in Utrecht en Vianen. De periodes, die tussen de ontmoetingen liggen, worden kort aangeduid. In het verhaal gebruikt Weyerman deze ruimte om de slachtoffers van Syberg voor te stellen. De sukkels worden door Weyerman met omtrekkende bewegingen, omschrijvend beschreven, bovendien aangeduid met de eerste letter van de achternaam. Een eigentijdse lezer van De Leevens Byzonderheden is zo vriendelijk geweest in het exemplaar, dat momenteel in de Leidse Universiteitsbibliotheek berust, de volledige namen van de tot schande gemaakte personen bij te schrijven. De auteur beoogt | |
[pagina 15]
| |
met deze schandkroniek de ‘Tantaalsdorst naar schandaal’ te lessen. Als de sukkels beschreven zijn, herwint het boek zijn verhalende vaart in de beschrijving van Sybergs afgang in de Republiek en daarbuiten. Syberg bezoekt het campement bij Oosterhout, waar onder supervisie van generaal Reynhard Vincent graaf von Hompesch grootscheepse legeroefeningen worden gehouden. Op 24 september 1732 wordt een dronken Syberg, die de bescherming van de stokoude Hompesch geniet, bij een loterij ‘de deur uijtgebonst’Ga naar eind(47). Kort erna verlaat hij via Hompesch' kasteel Walburg bij Stevensweert de Republiek om in Pruisen weer op te duiken. Hij voert alchimistische proeven uit in aanwezigheid van koning Frederik Willem, die in zijn regeerperiode al eens eerder een alchimist heeft laten ophangenGa naar eind(48). Op 6 december 1732 wordt Syberg door een koninklijke commissie - met daarbij de gezant van de Staten-Generaal in Berlijn - als bedrieger ontmaskerd en uit Pruisen verbannenGa naar eind(49).
In de verhalende gedeeltes vallen opnieuw de krachtige authenticiteitsverklaringen op. Brieven, die Syberg aan Weyerman schrijft, worden veelal met formele briefkenmerken als datering, aanhef en ondertekening overgenomen. In een noot verzekert de auteur: ‘Alle brieven van dien Baron van Syberg ... berusten onder my, en zyn tot dienst aan een iegelyk om te leezen’Ga naar eind(50). Voorts wordt een authentiek gebleken ‘Extrakt uyt het borgerboek der Stad Wyk by Duurstede’ geciteerdGa naar eind(51). Elders zegt Weyerman toe dat hij een bepaalde gebeurtenis zal ‘schetsen, niet na het blinkent model van de vinding, maar na het zuyver voorschrift van de waarheyt’Ga naar eind(52). Dat wekt vertrouwen, evenals de mededelingen over Weyerman's ‘vrient, die een oor en oogetuyge ... is geweest’Ga naar eind(53) van een bepaald optreden van Syberg. Ook beschikt Weyerman in het Oosterhouts kampement over een ‘korrespondent’, die hem over Syberg ‘eenige niet onaardige aanmerkingen’ schrijftGa naar eind(54). Deels zijn deze getuigeverslagen bedoeld om Weyerman's afwezigheid bij bepaalde ‘leevens by zonderheden’ van Syberg te compenseren. Men bedenke hierbij dat in het eerste deel, waar de twistgesprekken met Syberg de toon aangeven, Weyerman de authenticiteit van de beschrijving als het ware fysiek garandeert. In het tweede deel, waarin Weyerman Syberg slechts incidenteel ontmoet, wordt de authenticiteit op een andere manier gegarandeerd. Ooggetuigeverslagen en andere traditionele authenticiteitsverklaringen leveren een bijdrage. Het geloof in de authenticiteit | |
[pagina 16]
| |
wordt volgens mij echter voornamelijk nagestreefd via een nieuwe gesprekstoon. Domineert het conflict tussen Syberg en Weyerman het eerste deel, het tweede deel wordt beheerst door de vertrouwde conversatie tussen verteller en lezer. Weyerman als verteller slaat tegenover de lezer een complotterende toon aanGa naar eind(55). De lezer wordt in het complot betrokken. Wellicht wordt dat in de hand gewerkt door de scandaleuze verhalen in het tweede deel. De authenticiteit wordt vanaf pagina 323 bijkans compleet. Weyerman, de verteller, beperkt zich vanaf die pagina tot het citeren van kranten en - zo is gebleken - zelfs stilzwijgend van een brief van de gezant van de Staten-Generaal in BerlijnGa naar eind(56). Het verhaal eindigt als document.
De verhalende delen van De Leevens Byzonderheden worden beheerst door de noodzaak de lezer te overtuigen van de authenticiteit van het verhaalde, de besliste waarheid van de biografie. De bijdrage van de ‘zeedekunde’, de moraal, zal nu worden onderzocht. De eerste opdracht richt zich schertsend tot ‘alle de Hermetische Geneesheeren’Ga naar eind(57). Weyerman wijst op de ketterse stellingen, de valse voorwendsels, kortom, het misdadig bedrog van de medici. Weyerman, zich noemend ‘den Schryver van dit vertoog’Ga naar eind(58), staaft dit reeds in de opdracht door een aantal bekende ‘Hermetische Quakdoktooren’ als crimineel te portretterenGa naar eind(59). Alchimisten, Paracelsisten en rozenkruisers zijn bedriegers. Die stelling zal ik bepleyten ... en ik, zegt den ondergeschreven Autheur, neem aan om myn bewysstuk aan te toonen in de Persoon van de zogenaamden Baron van Syberg, die geen gemeene rol heeft gespeelt op het tonneel van ons Nederland, gelyk als uyt de navolgende gedenkschriften zal blykenGa naar eind(60). De biograaf blijkt herschapen in een moralist. De levensbeschrijving, toegezegd in advertenties en op de titelpagina, is ineens veranderd in een ‘vertoog’, een verhandeling. De belofte wordt niet geheel gebroken, want in dat ‘vertoog’ zal een levensbeschrijving verwerkt worden. De levensbeschrijving dient als ‘bewysstuk’ voor de in de opdracht geformuleerde stelling. Zo wordt de levensbeschrijving moraliserend omlijst. De ernst van de moraliserende lijst leidt de aandacht af van de levensbeschrijving en hoopt de bestaande frivole en leugenachtige reputatie van de levensbe- | |
[pagina 17]
| |
schrijving teniet te doen. Deze list slaagt als de lijst past. Men kan op goede gronden volhouden dat het verhalende gedeelte van het eerste deel de stelling bevestigt, dat de stelling wordt bewezen door middel van de Syberg-biografie. Bij de bewijsvoering wordt veel nadruk gelegd op de authenticiteit van het bewijsstuk. Namen en geschiedenissen van andere schurken en alchimistische bedriegers dienen als toegevoegde bewijsstukkenGa naar eind(61). De argumentele waarde van parallelle gevallen is bekend. De moraliserende lijst lijkt te passen. De tweede opdracht, die zich in scherts tot de lichtgelovige slachtoffers van bedrog richt, is betogend van karakter, maar een stelling, die in het vervolg bewezen moet worden, wordt niet geponeerd. De opdracht belooft de ‘bedroogene goude Torren ... ieder na zyn rang en verdiensten’ aan te halenGa naar eind(62). Die belofte wordt in het verhalende deel, dat volgt, ingelost, maar bewezen wordt er niets. De tweede opdracht bevordert het geloof in de moraliserende lijst niet. In de verhalende delen zijn de vele moraliserende intermezzi opvallende verschijningen. Onderwerp van die intermezzi is steeds de verhouding tussen lichtgelovigheid en leugenachtigheid. In het eerste deel heet het: het is waar hedendaags, gelyk als het waar was eertyds, dat men onze arme menschelykheyt zou konnen beschryven door de geneygdheyt tot de leugen, en door haare ligtgeloovigheyt, Den mensch is een leugenachtig en een ligtgeloovig dierGa naar eind(63). In het tweede deel: Ik weet niet, zegt den schryver van deeze Leevens byzonderheden, wat onze voorouders hebben gelooft, ...: doch ik weet, hoor, en zie, dat onze tydgenooten zo ligtgeloovig zyn op het kapittel van diergelyke sprookjes, dat het zich schaamt zulks te moeten zeggen. Maar wie kan instaan voor zyn geloof, of wie vermeet zich van te konnen heerschen over zyn bevatting? ... De ligtgeloovigheyt levert den mensch over aan allerhande bedriegeryen, zo aan de geestelyke als aan de weereldlyke bedriegersGa naar eind(64). Deze intermezzi spitsen het boek in ‘zeedekundig’ opzicht toe op de kwestie van de lichtgelovigheid, die de mens een willig slachtoffer maakt van de leugenachtigheid. De kwestie wordt opgelost met ‘Eenige Zeedekundige Aanmerkingen, over het Wantrouwen en de Ligtgeloovigheyt, tot het besluyt van 't Werk’. | |
[pagina 18]
| |
Het is een gelyk quaad, alle te mistrouwen, en alles te vertrouwen; en van die beyden staat het wantrouwen by my voor het beste geboekt: want de vreeze, indien niet overdaadig, omcingelt ons met een lyfwacht die ons verdeedigt en bewaaktGa naar eind(65). Wantrouwen is een ondeugd, maar past tegenover een gediplomeerde bedrieger als Syberg. Immers ‘een al te groote voorgeeving is onderworpen aan het mistrouwen’Ga naar eind(66). De moraal van Weyerman's boek dient serieus genomen te worden. De moraal - zich qua diepgang positief onderscheidend van gebruikelijker proposities als ‘hoogmoed komt voor de val’Ga naar eind(67) - verschaft het verhaal structuur. Het levensverhaal van de bedrieger Syberg dient als exempel de moraal. De biografie wordt een ‘bewysstuk’.
In de verhalende delen heeft Weyerman zich beijverd de waarheid, het volstrekt ongelogen karakter van De Leevens Byzonderheden aannemelijk te maken. De vele authenticiteitsverklaringen, Weyerman's persoonlijk optreden in vooral het eerste deel, de amicaliteit tussen verteller en lezer in vooral het tweede deel, dit alles heeft de geloofwaardigheid van het verhaal gediend. In het boek zijn al deze inspanningen uiteindelijk ondergeschikt gemaakt aan de moraal: lichtgelovigheid maakt de mens slachtoffer van leugenachtigheid en bedrog. Weyerman probeert het vertrouwen van de goedgelovige lezers te winnen door de aandacht van de levensbeschrijving af te leiden en te verleggen naar de moraal en door het wantrouwen jegens Syberg en andere bedriegers te decreterenGa naar eind(68). Weyerman bestrijdt zo niet enkel het wantrouwen, dat de biografie geldt, maar ook de slechte reputatie van de biograaf Weyerman. De gefailleerde Weyerman ontmaskert een bedrieger en dat matigt het wantrouwen jegens hemzelf. Na deze edelmoedige ontmaskering komt de integriteit van de biograaf Jacob Campo Weyerman buiten alle verdenking te staan. Zo lijkt de Syberg-biografie een grandioze poging tot zelf-rehabilitatie. Of die poging geslaagd is? Kan men Weyerman en diens werk vertrouwen? Wettigt zijn verleden niet grote achterdocht? Mag de lichtgelovige lezer geloven in de authenticiteit van deze biografie? Misschien! In elk geval lijkt de moraal van de Syberg-biografie bijzonder van toepassing op de biografie en de biograaf zelf. Zo is literatuur mogelijk bedrog. |
|