'De autobiografie van een Delfts patriot. Over Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap (1792) van Gerrit Paape'
(1990)–Peter Altena– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
De autobiografie van een Delfts patriot
| |
[pagina 12]
| |
‘om Boek by Boek ter Letterwereld in te stooten’.Ga naar eind5 Met een stil genoegen constateerden de Letteroefeningen dat aan het ongeremde schrijven van Gerrit Paape een halt zou worden toegeroepen. De productieve auteur zou wat om handen krijgen en vanzelf minder schrijven. De ergernis over wat men als veelschrijverij zag, ging onmerkbaar over in afkeer van een bepaald type schrijver: de broodschrijver. Men ging er - niet ten onrechte - van uit dat Paape zo veel schreef om aan de kost te komen. Een dergelijke opvatting van het schrijverschap, waarvoor Paape zich niet schaamde, strookte niet met de verheven ideeën, die de Vaderlandsche Letteroefeningen koesterden over de beoefening van bellettrie. De hoop, die de Vaderlandsche Letteroefeningen in hun bespreking uitspraken, om in het vervolg gevrijwaard te blijven van werk van Paape werd gevoed door ergernis over het fenomeen van de broodschrijver en door het verlangen naar herstel van nationale eenheid. De Letteroefeningen werden op hun wenken bediend: na 1799 werd van Gerrit Paape als auteur niets meer vernomen. In 1803 overleed de schrijver en zijn werk raakte vergeten. Schaarse herinneringen aan de ‘ellendige’ en ‘kwaadaardige patriot’ werden getekend door afkeer.Ga naar eind6 Voor Gerrit Paape zijn de kansen nu gekeerd. P.J. Buijnsters noemde Paape onlangs een ‘eersterangsschrijver’,Ga naar eind7 terwijl de essayist Cyrille Offermans in De Groene Amsterdammer Gerrit Paape uitriep tot ‘de literaire verrassing van 1985’ en verzuchtte: ‘eindelijk een achttiende-eeuwer die nu nog volop leesbaar is’.Ga naar eind8 Juist de betrokkenheid bij de politieke gebeurtenissen van zijn tijd - ‘geenszins als passieloos toeschouwer maar als fel meelevend kroongetuige en tijdelijk hoofdrolspeler’ - wordt Paape tegenwoordig als deugd aangerekend.Ga naar eind9 In zijn werk weerklinkt het straatrumoer van de patriottentijd, de wanhoop van de Vlaamse en Franse ballingschap en het kabaal van de Bataafse tijd. In zijn werk staat Paape op de bres voor de Verlichting en de volksverlichting. Behalve de kwaliteit en het politieke en verlichte engagement van zijn werk is ook zijn opvatting van het schrijverschap een reden om Paape in het middelpunt van de belangstelling te plaatsen. Robert Darnton heeft in een opstel over de Verlichting en de literaire onderwereld aandacht gevraagd voor het gilde van de broodschrijvers. Deze auteurs gaven met hun anti-elitaire hartstocht de Franse Revolutie vurige impulsen. Naar het oordeel van Darnton werden ‘de propagandisten van de zolderkamers’ niet alleen door sociale rancune bewogen, maar meenden ze ook wat ze schreven.Ga naar eind10 Darntons reconstructie van de pre-revolutionaire en revolutionaire literaire ‘bohème’ mag voor het zo sterk gecentraliseerde Frankrijk gelden, op de situatie in de Republiek is ze niet zonder meer van toepassing. De verschillen tussen de patriotse revolte en de Franse Revolutie, tussen de Republiek en Frankrijk zijn daarvoor te groot. Inspireren tot nader onderzoek kunnen Darntons bevindingen allicht. Het is tenminste de moeite waard om de politieke betekenis van broodschrijvers in de roerige laatste decennia van de Republiek nader te bepalen. Beschouwing van de literaire en politieke carrière van broodschrijvers als Gerrit Paape zou licht kunnen werpen op de wording (en teloorgang) van een revolutionair sentiment, op de ontwikkeling van een mentaliteit. | |
[pagina 13]
| |
Aan redenen om het leven en werk van Gerrit Paape te bestuderen mankeert het niet, aan pleidooien om dat dan ook te doen is de laatste jaren evenmin gebrek. De enorme omvang van het oeuvre van Paape - Buijnsters schat het op tenminste 130 romans, dichtbundels en toneelstukken - en de relatieve onbekendheid ervan - een bibliografie van zijn werk ontbreekt, evenals zicht op de verblijfplaatsen van zijn werk - bemoeilijken bestudering echter.Ga naar eind11 Mystificaties van Paape, die werk anoniem en onder pseudoniem liet verschijnen, maken het er niet gemakkelijker op. Over het leven en werk van Paape is al wel wat geschreven: een verouderde monografie van A.J. Kronenberg uit 1886,Ga naar eind12 enkele kleine artikelen over Paape als silhouettist,Ga naar eind13 enkele belangrijke artikelen over zijn literaire werk.Ga naar eind14 Na Buijnsters' ontmaskering van Dr. Schasz beschikken we zelfs over drie heruitgaven.Ga naar eind15 Honderden pagina's over Paape schreef Henri A. Ett, gepubliceerd zijn deze nooit. Het typoscript berust thans in het Delfts gemeentearchief. Paape mag dan herontdekt zijn, de bestudering van zijn leven en werk is nog maar net begonnen. Een centrale plaats in het oeuvre van Paape wordt ingenomen door de autobiografie, die hij in 1792 publiceerde onder de titel Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap.Ga naar eind16 Over die autobiografie, die als beste bron voor de kennis van het leven van de auteur geldt en die als zodanig nogal eens kritiekloos geciteerd is,Ga naar eind17 zal het in deze bijdrage gaan. In een aantal gevallen is het onvermijdelijk de schrijver op zijn woord te geloven, omdat andere bronnen van kennis ontbreken. De autobiografie ‘met de onwaarschijnlijke titel’,Ga naar eind18 die de nieuwsgierigheid van Cyrille Offermans wekte in een recente bespreking, bevat twee geschiedenissen: die van het leven van Gerrit Paape en die van zijn ‘vrolijke wijsgeerte’. In het boek worden beide geschiedenissen onderscheiden: er zijn wijsgerige hoofdstukken en hoofdstukken, die vooral de loopbaan van Paape volgen. Geheel gescheiden zijn beide geschiedenissen overigens niet, want in de hoofdstukken over het leven van Paape wordt ook de ontwikkeling van zijn denken beschreven. In het vervolg worden beide geschiedenissen apart beschouwd. De geschiedenis van het leven van Paape wordt nog gesplitst in het verhaal van zijn literaire carrière en dat van zijn politieke carrière. De bespreking van de literaire carrière is in stilte gestuurd door de reconstructie, die Darnton van de literaire ‘bohème’ in Frankrijk gaf. Na de literaire en politieke loopbaan komt de ‘vrolijke wijsgeerte’ van Paape aan bod. Vanzelfsprekend wordt de literaire, politieke en wijsgerige geschiedschrijving van Paape op betrouwbaarheid onderzocht. Een onderzoek naar de autobiografie van een auteur is niet noodzakelijk hetzelfde als biografisch onderzoek. Hier wordt de autobiografie van Gerrit Paape onderzocht en zijn terugblik op zijn literaire, politieke en wijsgerige carrière kritisch beschouwd. Daarmee wordt ten hoogste materiaal voor een biografie aangedragen. De verkenning van de autobiografie moet vooral antwoord geven op de vraag waarom Paape in 1792 - met zo'n vloed aan details - zijn lezers deelgenoot wilde maken van de geschiedenis van zijn leven. Wat beoogde de schrijver met de openbaring van al die persoonlijke gegevens? Openheid is zelden | |
[pagina 14]
| |
2. Portret van Gerrit Paape, door M. de Sallieth (1749-1791), 1788. Opgenomen in G. Paape, Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap. Dordrecht 1792. Fotogr. Dienst KU Nijmegen.
| |
[pagina 15]
| |
belangeloos. Wilde Paape zoals Van Goens met diens autobiografische memoranda een baan? Of zocht hij rehabilitatie? Wilde hij uit ballingschap terugkeren en hoopte hij op een warme ontvangst? Of wilde de broodschrijver vooral goed verkopen en kwam hij om die reden tegemoet aan de nieuwsgierigheid van lezers? Het antwoord op genoemde vragen vloeit wellicht voort uit een nadere beschouwing van de literaire, politieke en wijsgerige loopbaan - en de manier waarop dat in Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap beschreven is. Misschien valt in dat verband ook de zin van de wonderlijke vermenging van documentaire autobiografie en ‘vrolijke wijsgeerte’ vast te stellen. Voor een goed begrip van de autobiografie is het allereerst noodzakelijk de reputatie te bepalen die de uitgevers en de auteur op het moment van publicatie in de Republiek genoten. Aangenomen mag worden dat die reputatie voor de lezers een rol speelde, maar ook de schrijver zal zich er terdege van bewust zijn geweest. Paape zal tenminste bevroed hebben wat lezers van hem dachten, als schrijver zal hij daarmee gerekend hebben. | |
1In 1792 verscheen in Dordrecht bij de uitgeverscombinatie De Leeuw en Krap Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap. De naam van Gerrit Paape stond prominent op de titelpagina, terwijl daar ook zijn vrouw en zoon als ‘de familje van den schrijver’ in een gegraveerde medaillon present waren. In de meeste exemplaren van het boek bevindt zich daarenboven een portret van Gerrit Paape. De auteur, die zich in 1792 zo persoonlijk met vrouw en kind aan het publiek zien liet, was voor dat publiek geen onbekende. De uitgevers De Leeuw en Krap waren evenmin onbeschreven bladen. Jan de Leeuw, Jan Krap en Gerrit Paape hadden in de jaren, die aan de ‘Omwenteling’ van september 1787 voorafgingen, de patriotse machtsaanspraken ondersteund en de propaganda voor de patriotse zaak met verve gevoerd. De Leeuw en Krap waren vóór de Pruisische inval actief als uitgevers in Rotterdam en zij drukten patriotse literatuur, onder andere werk van Gerrit Paape.Ga naar eind19 Ook gaven ze het tweewekelijkse patriotse tijdschrift De Republikein aan de Maas uit.Ga naar eind20 Jan Krap wordt zelfs - met Gerrit Paape - verantwoordelijk gesteld voor het auteurschap van het ‘staatkundig blyspel’ Willem en Willemyntje.Ga naar eind21 Of de positie van beide uitgevers in Rotterdam onmogelijk geworden was of niet, in elk geval verlegden zij na de nederlaag van de patriotten hun werkterrein naar Dordrecht. In Dordtse ballingschap gaven De Leeuw en Krap met patriots stigma Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap uit. Voor Gerrit Paape bood Dordrecht geen soelaas, de angst voor repressailles deed hem een veiliger heenkomen zoeken. Paape had zich als patriots schrijver en politicus niet alleen op lokaal Delfts niveau gemanifesteerd, ook op nationaal niveau beschikte Paape over de nodige politieke invloed, goeddeels dankzij zijn literaire propaganda. In 1787 maakte hij deel uit van de veertig man tellende delegatie van gedeputeerden, die in Parijs de Pruisische dreiging zou aankaarten. De delegatie, die zich beschouwde als | |
[pagina 16]
| |
een vertegenwoordiging van het volk, meende met gepaste overdrijving dat heel Europa toekeek hoe de uitverkoren veertig mannen de vrijheid representeerden.Ga naar eind22 Paape bekleedde als patriots politicus een vooraanstaande positie in de Republiek. Die positie kan niet los gezien worden van de invloed, die hij met zijn literaire en journalistieke geschriften had op de opinie van zijn landgenoten, en van zijn verbondenheid met een ander invloedrijk politicus en journalist, Wybo Fijnje.Ga naar eind23 De ‘enthousiastische Artikels, die van Paape c.s. afkomstig zijn’ en gepubliceerd werden in Fijnjes Hollandsche Historische Courant, brachten de gemoederen ook buiten Delft in beweging.Ga naar eind24 Op het moment van de Pruisische aanval bevond Paape zich in Amsterdam, ongetwijfeld voor belangrijke politieke aangelegenheden. Toen de nood hoog en de wanhoop nabij was, richtte Gerrit Paape zich nog met een Aanmoediging tot zijn landgenoten. Met veel revolutionair pathos trachtte hij de goede moed er in te houden en defaitisme te bestrijden. Al in de eerste alinea van het pamflet maakte Paape zijn inzet bekend: ‘myn tyd, myn vlyt, myn bloed en myn leeven’, alles om het vaderland te redden van de ‘Dwingeland Oranje, die alle menschelykheid heeft uitgeschud’. Oranje had het vaderland verraden door het ‘aan uitheemsch geweld ten prooïe’ te geven. Paape wekte zijn landgenoten op met de te verwachten bijstand van het ‘edelmoedige Vrankryk’ en de ‘God van Nederland’.Ga naar eind25 Bijstand bleef uit en Paape en vele anderen ontvluchtten Amsterdam en de Republiek. In het Journal Encyclopédique van februari 1789 werd binnen het bestek van een recensie van Het Vereenigd Nederland van Martinet een indruk gegeven van de gevolgen van ‘la disgrace du parti patriote’ voor wetenschap en literatuur in de Republiek. Er wordt een ‘martyrologe patriotique’ opgesteld en behalve Wybo Fijnje worden Pieter Vreede, Gerrit Paape en de dames Wolff en Deken op de lijst van ‘martelaren’ geplaatst.Ga naar eind26 Uit het vererend gezelschap blijkt de rang, die aan Paape als politicus en schrijver werd toegekend. Vanuit Duinkerken, het oord van zijn ballingschap, richtte de bekende Delftse patriot en auteur in 1792 het woord tot zijn lezers in de Republiek. | |
2In zijn autobiografie,Ga naar eind27 die dertien brieven omvat, wekt de balling de indruk voor alles de geschiedenis van zijn ‘vrolijke wijsgeerte’ te willen verhalen. In de brieven I, II, III, X en in de bijlage bij brief XIII beschrijft Paape inderdaad de opgewekte gelatenheid, die het leven hem geleerd heeft en in ballingschap zijn levenshouding is geworden. Op verzoek van vriend Jan, aan wie hij de brieven schrijft, onthult hij óók de geschiedenis van zijn leven. Die geschiedenis volgt dan in de brieven IV, V, VI, VII, VIII, IX, XI, XII en XIII. Is de organisatie van een verhaal in brieven in veel gevallen een doeltreffend middel om de illusie van authenticiteit te vergroten, erg overtuigend mag de epistolaire opbouw in de autobiografie van Paape niet worden genoemd. De brieven zijn gericht aan een zekere Jan, maar missen aanhef en andere elementaire kenmerken van de brief. Paape heeft zijn best gedaan de schijn te wekken dat er van een correspondentie werkelijk sprake geweest is door | |
[pagina 17]
| |
Jan enkele malen aan te spreken en door te reageren op verzoeken, die Jan in zijn brieven gedaan zou hebben.Ga naar eind28 Voorts meldt hij dat Jan, ‘mijn lieve vriend Jan’, ‘thans in Vrankrijk omzukkelt’ - als een gebannen patriot? Paape herinnert zijn correspondent er aan hoe hij, Gerrit, bij ‘de oude moeder van uwe Wilhelmina’, ‘in haare ouderwetsche boekwinkel’ boeken kocht.Ga naar eind29 De illusie wordt - althans voor tegenwoordige lezers - verstoord op het moment dat Paape Jan meedeelt dat ‘deeze brieven in 't licht verschijnen’ zullen en zich over het hoofd van Jan tot de lezer van zijn boek richt.Ga naar eind30 De epistolaire formule wordt dan wel erg doorzichtig. Mag de epistolaire opbouw van het werk dan weinig overtuigend zijn, in vele andere opzichten doet Paape bijna overmatig zijn best geloofwaardig te klinken. De eerste troeven speelt de schrijver uit bij de presentatie van de tekst: op de titelpagina heeft hij vrouw en kind, ‘Naar 't leeven getekend, door G. Paape’, afgebeeld en enkele pagina's later verschijnt zijn eigen portret. De afbeelding van echtgenote en zoon op de titelpagina van een autobiografie, naar tegenwoordige begrippen wellicht smakeloos, roept medelijden en meewarigheid op: de auteur moet in wel bijzonder moeilijke omstandigheden verkeren dat hij zijn familie in de strijd werpt. De afbeelding doet echter ook het vertrouwen in de liefde van de auteur voor de waarheid toenemen: wie het dierbaarste zó openbaart, is gehouden de waarheid te spreken. Met de beschrijving van de geschiedenis van zijn leven begint Paape in de vierde brief en dan nog op verzoek van vriend Jan, zoals hij zelf zegt. De argeloosheid van Paape is doortrapt, maar werkt ontwapenend. Alsof alleen het verzoek van Jan hem tot het prijsgeven van zijn levensgeschiedenis brengt, alsof de geschiedschrijving van zijn leven in het boek ondergeschikt is aan de ‘vrolijke wijsgeerte’. Iets van het wantrouwen van lezers wordt zichtbaar in de door Paape voorvoelde reactie van Jan op zijn plannen: Ik zal, in weerwil van uw lachen en uwe verwondering, openhartig zijn, en, al waar het te pas komt, van mij zelve spreeken, even als of ik eene vreemde geschiedenis las.Ga naar eind31 De hooggestemde belofte en de toegezegde distantie ten spijt acht Paape het in de negende brief andermaal nodig Jan en zijn andere lezers te wijzen op zijn gehechtheid aan de waarheid. In die brief bekent hij dat het voor hem niet moeilijk zou zijn om zijn levensverhaal te gieten in de vorm van ‘eene vrolijke Roman’. Kennelijk verwachtten lezers van Paape eerder humoristische fictie dan eenvoudige waarheid. De schrijver beweert dat ‘de egte waarheid’ echter gemakkelijk ‘onder de bijsieraaden’ zoek raakt en daarom besluit hij op de ingeslagen weg voort te gaan. Zijn leven zal hij ‘kort, zaaklijk, en onopgesmukt’ verhalen.Ga naar eind32 Bij beloften heeft Paape het in zijn autobiografie niet gelaten. In de geschiedenis van zijn leven rijgen de controleerbare feiten zich aaneen: data, namen van alom bekende personen, hele reeksen boektitels, documenten. Zelfs houdt Paape tijdens het schrijven de tijd bij. Op pagina 82 is het eind 1791, terwijl op pagina 99 het jaar 1792 is aangebroken. De laatste brief wordt op pagina 156 afgesloten in Duinkerken op l februari 1792. De lezer ziet de tijd in ballingschap verstrijken. | |
[pagina 18]
| |
Op verschillende momenten verklaart Paape geen enkele concessie aan de leesbaarheid van zijn autobiografie te willen doen. Het is méér dan bescheidenheid dat Paape sommige gebeurtenissen afdoet als ‘beuzelingen’. Dat hij enkele pagina's vult met de opsomming van boektitels is méér dan lelijk. Zijn autobiografie moet zoveel mogelijk op een documentaire lijken. Aan de geloofwaardigheid van de levensbeschrijving wordt bepaald geen afbreuk gedaan door de vrijmoedigheid waarmee Paape op een van de laatste pagina's verklaart dat de openhartigheid van de schrijver zijn grenzen kent. De schrijver heeft ‘ook zijne geheime Historie’, de geschiedenis van zijn ‘zonden, zwakheden en grillen’. De biograaf in spe wordt ontmoedigd met de mededeling dat ‘een volkomen Levensbeschrijving’ bijgevolg nimmer het licht zal zien.Ga naar eind33 Wie de grenzen van zijn openhartigheid toont, wekt daarmee de suggestie dat wat binnen de grenzen valt volledig betrouwbaar is. Op de allerlaatste pagina van het boek demonstreert Paape zijn ridderlijke onverschrokkenheid als het gaat om de waarheid. Het draait hier weliswaar niet om de waarheid in de weergave van de levensgevallen, maar om de kritische waarheid, die de machtigen van deze aarde onaangenaam is. Paape belooft in de moeilijkste omstandigheden de waarheid te zullen spreken, al kost het hem zijn leven. Wie durft dan nog te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de geschiedenis van de literaire, politieke en wijsgerige carrière van Gerrit Paape? | |
3Paape werd geboren op 4 februari 1752 in Delft. Zijn literaire leven dankte hij aan het lezen, terwijl verschillende vormen van bescherming, van maecenaat hem voorthielpen bij zijn carrière als schrijver. In zijn autobiografie heeft Paape de rol van boeken en beschermers bij de wording van zijn schrijverschap nauwkeurig beschreven. Hij maakt duidelijk dat in het verlengde van zijn onverzadigbare leeslust de latere ongeneeslijke ziekte ligt om zo veel mogelijk boeken uit te geven. De ongeremde lezer wordt een pathologisch publicist, een patiënt vergeeft men veel. De geschiedenis van Gerrit Paape als lezer wordt beschreven in de eerste pagina's van het leven, dat wil zeggen in de vierde brief en in het begin van de vijfde brief. Al vanaf zijn ‘eerste jongkheid’ kent Gerrit een ‘overheerschende lust tot tekenen en lezen’.Ga naar eind34 Leven was lezen. Zijn eerste boeken komen uit het bezit van zijn vader. Gerrit Paape sr woonde volgens gegevens, ontleend aan het typoscript van Ett, van 1732 tot zijn dood in 1779 op het Oostereinde te Delft en was er ‘meesterknegt’ in het Generaliteitsmagazijn.Ga naar eind35 Volgens zijn zoon verdiende hij ‘niet meer’ dan 7 gulden en 4 stuivers per week.Ga naar eind36 De bibliotheek van de vader omvatte slechts zes boekdelen. Het waren er zeven geweest, maar de vader liet nummer 7 verdwijnen toen Gerrit dat boek - ‘het leven van Willem den Vierden, of den Derden in digtmaat’ - had ingezien. Kennelijk achtte vader Paape het classicistisch epos van Rotgans over Willem III, dat bedoeld zal zijn, niet erg bevorderlijk voor de smaakontwikkeling van zijn zoon. Veel boeken had zijn vader dan niet, toch spreekt Paape in zijn autobiografie met veel respect over zijn vader, die hem op de juiste momenten lectuur | |
[pagina 19]
| |
verbood (het epos over Willem III, de ‘Openbaaring van Johannes’ en ‘de Historie der Martelaaren’) en op andere momenten zijn zoon juist de vrijheid van lezen gaf.Ga naar eind37 Na de bibliotheek van zijn vader was die van zijn buurman Maarten aan de beurt. De bibliotheek van Maarten, in het dagelijks leven bakker, telde ‘omtrent twee honderd stuks boeken, meestal reisbeschrijvingen’. Omdat de bakker de kerk reeds bezocht, bezat hij geen theologische literatuur, behalve dan ‘Bunjan’. Bunyan was een begrijpelijke vergissing van de bakker, omdat de titel van zijn hoofdwerk in vertaling wel veel leek op die van een reisbeschrijving: Eens Christens Reyse na de Eeuwigheyt.Ga naar eind38 Dat het veelal Gods wegen waren waarlangs reizigers zich waagden - met de reis als voor de hand liggend beeld van het leven - of dat reizigers, zoals de bij de bakker favoriete Bontekoe, hun behoud toeschreven aan het grote vertrouwen in God deed Maarten en de jonge Gerrit de reisbeschrijvingen nog niet als theologische literatuur lezen. Gegevens, zoals Paape die verstrekt over de bibliotheek van de Delftse bakker, lijken moeilijk te rijmen met vooropgezette ideeën over lezers en kopers van boeken in de achttiende eeuw. Recent onderzoek naar het ‘bezit en bestaan van rijk en arm’ in Delft in de achttiende eeuw bracht interessante zaken aan het licht over het boekenbezit in Delft. Enige twijfel aan de juistheid van de vooropgezette ideeën lijkt gewettigd. Opvallend was het ontbreken van bijbels in vele huisgezinnen. Thera Wijsenbeek-Olthuis, die het onderzoek uitvoerde, wijst analfabetisme als verklaring voor dat bijbelgebrek van de hand: uit andere bronnen was gebleken dat er onder de armste lagen van de bevolking nogal wat weerstanden bestonden tegen de kerk en de regelmatige kerkgang.Ga naar eind39 Het onderzoek, gebaseerd op boedelbeschrijvingen, stuitte niet op de bibliotheek van Maarten, maar laat wel zien dat een dergelijke bibliotheek tot de mogelijkheden behoorde. In een stad waar koekebakker Jan Wijgans boeken en manuscripten over wiskunde bezat en de turfboer Johannes de Bergen werk van Erasmus, Cats en Van Effen in zijn kast had staan, behoeft een verzameling reisbeschrijvingen bij een bakker niet te bevreemden.Ga naar eind40 Toen de reisbibliotheek van de bakker gelezen en herlezen was, was de jonge Gerrit naar eigen zeggen op een leeftijd gekomen dat hij zelf boeken kon kopen. De ‘zondagsduiten’, wat er overbleef van zijn verdiensten als schilderknecht bij een Delftse plateelschilder, gingen op aan: Malegijs, Ourson en Valentijn, de zeven Wijzen van Romen, Jan van Parijs, Uilenspiegel, Reintje de Vos, en (...) Cassandre en Orontes, Robinson Crusoe, de Zweedsche Robinson, de Haagsche Ligtmis, de Openhartige Jufvrouw.Ga naar eind41 Een fraaie lijst, die uit volksboeken en ‘populaire’ romans bestaat. Getuige zijn lectuur ontwikkelde Paape smaak voor de traditionele verhalende literatuur: reizen en romans, bij de ‘inquisiteurs van den Parnas’ nog niet erg geliefde genres. De genres, die in de literaire wereld meer in tel waren, lijken de voorkeur van Paape niet te hebben. Rond zijn twintigste veranderde dat: hij schafte ‘verscheiden der voornaamste Digtwerken’ aan.Ga naar eind42 Om welke poëzie het ging, is onbekend. Vermoedelijk | |
[pagina 20]
| |
was er werk van Poot en Hoogvliet bij.Ga naar eind43 Op het oog brak Paape met de populaire lectuur van zijn jeugd en richtte hij zich naar de normen, die op de vaderlandse zangberg golden. Hij kocht niet zo maar poëzie, nee, de ‘voornaamste’ moest het zijn. Het adjectief verraadt zin voor hiërarchie in de literatuur. De lezer werd schrijver, zonder ook maar iets van zijn hartstocht of zijn onverzadelijkheid te verliezen. Op weg geholpen door zijn meest recente lectuur schrijft Paape religieuze poëzie. Zijn schrijven duidt hij aan als ‘mijne Rijmliefhebberij’, een dergelijke bescheidenheid werd in de hiërarchische literaire wereld meer gewaardeerd dan het schrijven als dagtaak, om den brode. Het debuut van de liefhebber, die zich afficheerde als ‘een beminnaar der Godgewijde Digtkunde’, verscheen in 1774 onder de titel Vrugten der eenzaamheid. De eerste schrede was gezet, de volgende schreden zou Paape niet in eenzaamheid hoeven te gaan. Bescherming diende zich aan in de persoon van Roeland van Schie, die de jonge auteur zijn vriendschap aanbood en hem kennis liet maken met zijn dichtende dochter. Op 24 november 1776 huwde de dichteres Maria van Schie met de stichtelijke dichter Gerrit Paape. Uit de autobiografie van Paape krijgt men zeer sterk de indruk dat voortgang in de literaire wereld afhing van relaties. Zeker voor dichters, die niet uit geprivilegieerde milieus afkomstig waren. De jonge Gerrit werd door zijn schoonvader geïntroduceerd bij het Haagse ‘Dichtlievende Kunstgenootschap’ Kunstliefde spaart geen vlijt (KSGV), waar dominee Joannes van Spaan zijn literaire mentor werd. Van Spaan onderwees de ‘Aankweekeling’ ‘in de noodige regels der Digtkunde’.Ga naar eind44 De vrome verzen verschaften de dichter meer gunsten: hij kreeg ‘hoe langer hoe meerder, toegang tot zeer voornaame Boekverzaamelingen’.Ga naar eind45 Een serieus dichter moest zijn talent met behulp van studie beschaven, op een hoger peil brengen. Begunstigers stelden de ‘onbeschaafde’ in staat de ruwe diamant van zijn talent te slijpen. Zoals bij andere ongefortuneerden - de boer Poot en de bakkersjongen Bellamy - werd bij de plateelschilder Paape de literaire loopbaan geëffend door vrienden en mecenen. Het maecenaat nam verschillende gedaanten aan.Ga naar eind46 Vrienden bezorgden Paape in 1781 een baantje - in zijn autobiografie bedankt hij ‘deze mijne Vrienden’.Ga naar eind47 Voor de literatuur was zijn vriend en meceen Wybo Fijnje van doorslaggevende betekenis. Paape laat de naam van zijn ‘grootste Weldoender’, in wiens komst hij de hand van God vermoedt, zelfs in kapitalen drukken in Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap. Dankbaarheid was sinds eeuwen het loon dat ‘Begunstigers’ van begunstigden vroegen en Paape gaf zijn mecenen - zijn schoonvader, dominee Van Spaan, de voorname eigenaars van voorname bibliotheken, Wybo Fijnje - waar ze recht op hadden: erkentelijkheid, die op schrift de eeuwen doorstaan zou. De patriot Fijnje, voormalig doopsgezind leraar, adviseerde Paape in 1786 van zijn pen te gaan leven, door het vertalen van boeken. Fijnje kende de boekhandel door en door en spiegelde Paape de financiële aantrekkelijkheid van het vertalen voor. Deze ging in op het voorstel van Fijnje en nauwelijks gehinderd door kennis van het Duits, maar met woordenboeken gewapend begon Paape te vertalen. Zijn werk werd gecorrigeerd door Fijnje, die hem | |
[pagina 21]
| |
dus niet alleen het idee leverde, maar ook bij de uitvoering assisteerde. In zijn autobiografie presenteert Paape het lumineuze idee en de uitvoering ervan niet als een breuk met zijn verleden, met zijn carrière als genootschappelijk en stichtelijk dichter, met zijn dichterschap uit liefhebberij. Met het vertalen wint de schrijver zijn vrijheid. Bijna juichend schrijft Paape over het besluit om ‘tegen het gewoone honorarium’ boeken ‘in het nederduitsch te brengen’: ‘Nu was ik vry, en duizende zorgen te boven!’Ga naar eind48 In de weergave van Paape is zonneklaar wat de oorzaak is van de vrijheid van de schrijver: het geld! Vertalen is schrijven voor geld, terwijl - zo onthult Paape bij de beschrijving van het begin van zijn carrière als schrijver - de poëzie uit liefhebberij wordt geschreven. Het is niet zo verwonderlijk dat Paape vanaf het moment dat schrijven geld en vrijheid blijkt te kunnen betekenen met scepsis terugkijkt op zijn carrière als genootschappelijk en stichtelijk dichter. Zijn poëzie van toen noemt hij een en al ‘ééntoonige vroomheid’ en hij doet zijn overwonnen neiging af als ‘een sterke vlaag’ van dweepziekte, die hem gevangen hield. Paape geeft niet alleen af op de stichtelijke poëzie, maar ook op de gelegenheidslyriek. Waren dichters, die uit erkentelijkheid, op verzoek en bestelling verzen schreven, niet te beklagen? ‘De Hansworst, de Lofredenaar of de Slaaf der Grooten’ - dat wil zeggen: de gelegenheidsdichter, die buigt voor zijn beschermer - is als een hond, die zich uitslooft voor zijn meester.Ga naar eind49 Paapes uitdagende karakteristiek van de dichters van gelegenheidslyriek en de spottende beschrijving van het eigen dweepziek dichterschap zijn óók te beschouwen als reactie op de hooghartigheid waarmee in genootschappelijke kring het broodschrijven en de lagere literatuur veroordeeld wordt. Paape stelt op provocerende wijze dat de beoefenaar van hogere literatuur, die dicht uit liefhebberij in zijn (noodzakelijke) gelegenheidslyriek en zijn afhankelijkheid van mecenen tot slavernij gedwongen wordt, terwijl de broodschrijver dankzij het eerlijk verdiende geld waarachtig vrij is. Bij zijn breuk met de genootschappelijke en stichtelijke poëzie en zijn afscheid van de loopbaan in de hogere literatuur kunnen behalve materiële ook immateriële zaken een rol gespeeld hebben. Al voor 1786 had Paape gekozen voor het patriottisme. Dat patriottisme had hem met grote snelheid politiek geschoold, zo snel dat hij in korte tijd tot de leidende figuren in de Delftse patriotse beweging behoorde. Zoals het patriottisme radicaliseerde van een economische herstelbeweging tot een althans op lokaal niveau krachtige politieke beweging, zo zal Paape zijn geloof in de zin van ‘Godgewijde Digtkunde’ zijn kwijtgeraakt. Daarbij is het opvallend dat zich in zijn afkeer van hogere literatuur, die hij afgezworen heeft, een anti-elitair sentiment mengt. Paape wil niet langer buigen voor mecenen en kruipen voor opdrachtgevers. Hij hekelt de slavernij in de literatuur, de afhankelijkheid van de ‘grooten’. Schrijven voor lezers is onafhankelijk schrijven om den brode en leven in vrijheid. In zijn autobiografie somt Paape het werk op, dat uitgegeven is en nog wordt. Vanaf pagina 111 volgt een lijst van zestien boeken, alle in ballingschap gepubliceerd, en een lijstje van acht boeken, die ter perse zijn. De autobiografie wordt dan bijna een autobibliografie. Die bibliografie maakt duidelijk hoe productief Paape is. Voor die productiviteit - en voor het | |
[pagina 22]
| |
broodschrijven - geneert Paape zich niet, wat wel blijkt uit de vergelijking met de Utrechtse schoolmeester Simon de Vries, veelschrijver ‘par excellence’.Ga naar eind50 De vergelijking mondt uit in een lofzang op Simon de Vries. Die lofzang zal in kringen van de hogere literatuur matig gewaardeerd zijn. Waar Paape de betekenis van De Vries laat afhangen van het letterlijk gewicht van diens geschriften en ook zichzelf zo beoordeelt, stelt Paape op provocerende wijze de norm van veelschrijver. De eigen gestaag groeiende produktie is het beste bewijs van Paapes welslagen als schrijver om den brode. In de beschrijving, die Paape van zijn literaire carrière geeft, sluipt na verloop van tijd enige zelfgenoegzaamheid. Eventueel fronsen van de wenkbrauwen over dergelijke zelffelicitatie van de auteur voorkomt Paape aan het slot van zijn boek door de betaling, die hij voor zijn geschriften krijgt, wat sneu te incasseren. Hij heeft het verdiende geld gebruikt om ‘tegenspoeden van ziekten, verliezen, enz’ te overwinnen.Ga naar eind51 Van de nodige deemoed getuigt ook de bekentenis dat het veelschrijven hem een fysieke behoefte is geworden. Het geld lijkt een onvermoed resultaat van zijn verslaving, zo doet Paape het voorkomen. Op de laatste pagina's neemt de bescheidenheid grote vormen aan: hij prijst de toegeeflijkheid van zijn lezers. Zij beknorren mij nog niet half genoeg! - De eenigste verschooning voor den zondvloed mijner Geschriften is deeze, dat ik mijn best doe, om mijn koopers te behagen.Ga naar eind52 In zijn autobiografie schetst Paape een zeer gedetailleerd beeld van zijn literaire carrière. Die carrière is er een van gedaanteverwisselingen: de lezer van populaire literatuur wordt een lezer van verheven literatuur, de lezer gaat dichten en omwille van het geld en de vrijheid wordt uit de genootschappelijke en stichtelijke dichter een schrijver geboren, die zijn kopers behagen wil. Paape breekt tenslotte met een elitair literair carrièrisme, dat hem via vrienden, beschermers, genootschappen en prijsvragen een positie op de Parnas had moeten bezorgen. De metamorfosen vinden hun bekroning in de broodschrijver uit noodzaak en verkiezing. Waarom vertelt Paape dat allemaal? De broodschrijver heeft zich afgewend van de voorname vrienden en begunstigers en een anti-elitaire keuze gemaakt voor de smaak van talrijke lezers en kopers. Met de geschiedenis van zijn ontwikkeling tot broodschrijver overlegt Paape de geloofsbrieven aan zijn nieuwe mecenen: de lezers en kopers van populaire literatuur. De autobiografie toont een schrijver, die door aanleg en beginselen als het ware veroordeeld is tot dienstbaarheid aan een breed publiek. Paape poseert als de natuurlijke vriend van de lezer van populaire literatuur. Hij is zich dermate bewust van zijn verplichting aan zijn nieuwe vrienden, de lezers en kopers van zijn boeken, dat hij zelfs bereid is de tevredenheid over het eigen broodschrijven te matigen. | |
[pagina 23]
| |
Patriottismus’ te zullen leveren.Ga naar eind53 Omdat de brieven in de Republiek moeten verschijnen, ziet hij daarvan af. Bovendien heeft hij zijn politieke beginselen ‘als een eerlijk Man en onverschrokken patriot’ al overvloedig toegelicht in zijn ‘patriottische Werken’, die in Antwerpen, Mechelen, Brussel, Rijsel, Duinkerken, Parijs, Kleef en elders zouden zijn verschenen. Paape laat zich in de apologie van zijn zwijgen nog wel even gaan: Ik heb ondervonden, dat de Prediker van soortgelijke waarheden, een dikwijls verdrietigen en altoos onaangenaamen taak heeft.Ga naar eind54 Op een andere plaats in zijn boek laat Paape een verdediging van zijn ‘Patriottismus’ achterwege, ‘om dat ik hier geen ergernis wil geven’.Ga naar eind55 Toch slaagt Paape er niet in zijn patriotse gezindheid permanent te onderdrukken. Het tijdstip van zijn geboorte, welbeschouwd niet zijn schuld, viel samen met dat van de begrafenis van Willem IV in Delft. Gerrits vader voorspelde op grond van deze samenloop al dat het kwaad bloed bij zijn zoon zetten zou.Ga naar eind56 Elders ventileert de schrijver zijn teleurstelling over bepaalde mensen, die in zijn levensverhaal een zekere plaats innemen en zich nadien als vijanden van de patriot hebben gedragen. Zo schampert hij over enkele heren, die hem in het verleden toegang verleenden tot hun bibliotheken en als zijn begunstigers optraden, maar nu ‘uit hoofde van het Patriottismus mijne doodlijkste vijanden’ geworden zijn. Graag offert de schrijver hun namen ‘aan eene eeuwige vergetelheid’.Ga naar eind57 Hoewel Paape herhaaldelijk stemming maakt tegen de vijanden van de patriotten en tegen de opportunisten onder de ballingen komt de lezer van zijn autobiografie vrijwel niets te weten over de geschiedenis van Gerrit Paape als patriots politicus. De redenen voor zijn terughoudendheid heeft de auteur zelf al genoemd. Daaraan kan toegevoegd worden dat de stemming in de Republiek varieerde van anti-patriots tot a-politiek. In 1788 en 1789 werden de meest toonaangevende en luidruchtige patriotten uit de Republiek gebannen - de verbanning trof ook Paape, maar hij had niet op de officiële afkondiging ervan gewacht - en tegen patriotse literatuur werd in diverse steden actie ondernomen. In 1788 en 1789 werd in Haarlemse en Amsterdamse boekhandels patriots werk van Paape in beslag genomen en verboden.Ga naar eind58 Erg veel effect sorteerden dergelijke verboden in de Republiek niet, als anti-patriots signaal was het overheidsoptreden in de Haarlemse en Amsterdamse boekhandels moeilijk mis te verstaan. Een onmiskenbaar a-politieke houding werd bijvoorbeeld gekoesterd door de Vaderlandsche Letteroefeningen. Waarom Paape de lezers in zijn vaderland - op pagina 75 spreekt hij pathetisch over zijn ‘gewezen Vaderland’ - op de geschiedenis van zijn leven tracteert, wordt al duidelijker dankzij de beschouwing van zijn literaire carrière en de niet geheel geslaagde politieke zelfcensuur. Schrijvers willen gelezen worden. Gerrit Paape wilde in de Republiek gelezen worden en daarom benadrukte hij zijn schrijverschap en bagatelliseerde hij zijn controversiële politieke loopbaan door erover te zwijgen. In de autobiografische brieven verschijnt het zelfportret van een schrijver, die ongeneeslijk verslaafd is aan het schrijven - en aan het behagen van zijn Geliefd Publiek. | |
[pagina 24]
| |
5Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap bevat behalve brieven, waarin de schrijver de geschiedenis van zijn leven verhaalt, nog brieven, waarin de geschiedenis van diens ‘vrolijke wijsgeerte’ uit de doeken wordt gedaan. Niet alleen in Mijne vrolijke wijsgeerte poseert Paape als filosoof - Paape schreef De Hollandsche Wijsgeer in Braband en De Hollandsche Wijsgeer in Vrankrijk - en Paape is niet de enige patriotse balling, die zich in een geschrift voordoet als ‘vlugtende wijsgeer’. Kennelijk bracht de teleurstelling over de deconfiture van de patriotten velen in een wijsgerige stemming. De pose van de wijsgeer gunt de teleurgestelde de mogelijkheid de voorbije gebeurtenissen te relativeren - of die schijn te wekken -, de kans om de tegenwoordige voorvallen van een veilige afstand te bekijken en de illusie dat hij ondanks alles de meest verstandige is. In Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap wordt de ‘wijsgeerte’ niet alleen als product van teleurstelling gezien. Het toegevoegde adjectief is daarvoor ook te opgewekt. Gerrit Paape presenteert zijn filosofie niet als een reactie op een reeks politieke incidenten, maar als het natuurlijk resultaat van zijn leven. De belangrijkste wijsgerige paragrafen dateren weliswaar van oktober 1787 en zijn vervaardigd op de vlucht, althans zo vertelt Paape het, en dat lijkt de wijsbegeerte van een zojuist gedesillusioneerde te beloven.Ga naar eind59 Die op de vlucht geschreven paragrafen vormen samen een tractaat in het boek: ‘Algemeene gronden en regels der vrolijke wijsgeerte, ter regeling van des schrijvers volgend gedrag’.Ga naar eind60 Met het idee dat de ‘vrolijke wijsgeerte’ haar ontstaan dankt aan de Pruisische inval wordt krachtig afgerekend in de brieven, waarin Paape zijn levensgeschiedenis vertelt. Wat hier waarheid is, of de filosofie vrucht van de vlucht of van het leven is, valt niet na te gaan. Zeker is in elk geval dat Paape in 1792 zijn ‘wijsgeerte’ presenteert als een samenstel van lessen, hem door het leven geleerd. Dat aan bepaalde levensfeiten daarbij achteraf een betekenis wordt toegekend, die er destijds niet aan is toegekend, spreekt vanzelf en is niet het voorrecht van een leugenachtige autobiograaf. In de autobiografische brieven wordt de ontwikkeling beschreven van een ‘wijsgeerte’, waarvan in de ‘vrolijk wijsgerige’ brieven het resultaat meegedeeld wordt. De ‘wijsgeerte’ is gevormd door het leven. De lessen in ‘vrolijke wijsgeerte’ krijgt de jonge Gerrit van zijn vader en vooral van zijn vriend en collegaplateelbakker Thomas, terwijl ook aan bepaalde gebeurtenissen in zijn leven een vormende waarde toegeschreven wordt. Gerrits vader, de eerste leermeester, vat zijn verlichte opvattingen over opvoeding voor een orthodoxe predikant als volgt samen: Myn Heer! ik heb liever, dat mijn Zoon met verstand doolt, dan dat hij als een Domkop alles blindling gelooft!Ga naar eind61 Zelfstandig gebruik van het verstand, onbevooroordeeld en kritisch onderzoek krijgt de zoon van zijn vader geleerd. Vader en zoon wijken daarbij niet voor het machtswoord van de predikant. | |
[pagina 25]
| |
Zijn grote leermeester is Thomas - vermoedelijk gaat het hier om Thomas van Dijk.Ga naar eind62 Deze Thomas stemde getuige de opvoeding van zijn zoon Christoffel in met de beginselen van Gerrits vader. Toen zijn zoon in de sloot viel, volhardde Thomas in het roken van zijn pijp en stak geen hand toe. Uiteindelijk wist Christoffel zich zelf te redden, aldus getuige Paape,Ga naar eind63 daarmee het belang van de eigen ondervinding onderstrepend. Thomas bestrijdt voorts het vooroordeel, wat o.a. uit zijn lectuur blijkt: ‘Brown, gemeene Dwaalingen’, dat is de beschrijving, die Thomas Browne, onder de titel Pseudodoxia Epidemica, ‘van verscheydene Algemene Dwalingen des Volks’ gaf.Ga naar eind64 Delftse Thomas bevestigt Gerrit in zijn verstandelijke en onderzoekende beginselen, maar hij leert hem ook wat nieuws. Thomas brengt Gerrit onverschrokkenheid bij, of filosofischer geformuleerd: ‘wijsgeerige verëeltheid’, ‘eene beredeneerde zedenlijke ongevoeligheid’.Ga naar eind65 In zijn verlangen om niet ongelukkig te zijn en altijd vrolijk en bedaard redeneert - naar het oordeel van Paape niet altijd terecht - Thomas zijn onrust weg. De vrolijkheid is ook het antwoord van Thomas en Gerrit op de ongewisheid van dit leven, op de dramatische veranderingen in deze wereld. De mens wordt ‘gelijk een bal door de kaatsbaan der baldaadige waereld gesmeeten’.Ga naar eind66 Erg diep lijkt deze levensbeschouwing, gedomineerd door een vervlakte versie van de vanitas-gedachte, niet te graven. Het leven bekroont de ‘vrolijke wijsgeerte’. De vijf jaren dat Paape werkzaam is als bediende van de Delftse Kamer van Charitaaten verdient hij weinig, al erkent hij wel: ‘in dat tijdperk won ik aanmerklijk in menschenkennis’.Ga naar eind67 Paape maakt er in Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap en ander werk geen geheim van dat zijn mensenkennis op de leest van de fysiognomie, de gelaatkunde van Lavater geschoeid is. Als toegewijd beoefenaar van de silhouetteerkunst - de titelpagina met vrouw en kind, ‘Naar 't leeven getekend, door G. Paape’, spreekt in dit verband boekdelen - portretteerde hij het gezicht, waarin zich volgens de fysiognomie het karakter van de mens weerspiegelde. De silhouettist mocht zich dankzij zijn vaardigheid specialist in mensenkennis noemen. De bestanddelen van de ‘vrolijke wijsgeerte’ zijn daarmee grotendeels genoemd: redelijkheid en de moed tot eigen onderzoek, gevoelloosheid, vrolijkheid en kennis van de mens. Deze ‘wijsgeerte’ is voor alles praktisch en maakt een eclectische indruk. Trots verkondigt Paape niettemin dat de kwaliteit van zijn filosofie bewezen is in de moeilijke maanden na de Pruisische inval. In die wanhopige tijd werd de effectiviteit van de ‘vrolijke wijsgeerte’ bewezen. Het praktisch karakter, de bijkans therapeutische functie van de ‘wijsgeerte’ van Paape kan latere beschouwers gemakkelijk tot smalen verleiden. Henri A. Ett sprak ironisch over Paapes filosofie: men moest tenminste erkennen dat het niet moeilijk te begrijpen was. Het begin van Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap, waarin voor de lezer vast vervelende wijsgerige drempels geslecht worden, lijkt dergelijke spottende neerbuigendheid wel te rechtvaardigen. Paape typeert de filosofie zó globaal dat verschil van mening daarover nauwelijks mogelijk was. Hij karakteriseert de ware wijsgeer als degene ‘DIE WEL DENKT EN WEL LEEFT’.Ga naar eind68 In het vervolg blijkt echter dat geen vrijblijvende weldenkendheid wordt | |
[pagina 26]
| |
beoogd en dat een laatdunkend oordeel over Paapes ‘wijsgeerte’ misplaatst is. Op een zeer agressieve manier geeft Paape inhoud aan wel denken: zelfstandig denken en onderzoeken, een moedig gebruik van verstand en ondervinding. Goed denken is verlicht denken en wie durft, zal de van God gegeven waarheid zien van ‘de rechten, de vrijheid en de waardij van den Mensch’. Die waarheid is zo helder ‘als wij de zon, aan een onbewolkten hemel, op den middag, kunnen beschouwen’.Ga naar eind69 Denken is verlicht denken, de waarheid is een revolutionaire waarheid en de Verlichting is in deze woorden onmiskenbaar gepolitiseerd: de metafoor van het licht geldt nu de politieke bewustwording. De ‘wijsgeerte’ van Paape, die opgewektheid voorschrijft bij tegenslag, richt zich met kracht tegen het vooroordeel. De afkeer van vooroordelen verbindt Paape met de ‘philosophes’. Behalve vooroordelen bestrijdt de ware wijsgeer ook autoriteiten, die de vooroordelen voeden. Daarmee wordt de strijd voor de Verlichting anti-autoritair en anti-elitair. Honend portretteert Paape een predikant, die zijn gelijk tracht te halen met een beroep op de traditie, op het gezag en op ‘wat iedereen doet’. Paape verdedigt zijn filosofie tegen een denkbeeldige aanval, als zou de wijsgeer, die immers alle mensen als zijn broeders beschouwt, geen vaderland erkennen. Zo wereldvreemd is de ‘vrolijke wijsgeerte’ volgens Paape niet: aanvallen van ‘uitheemsch Geweld en vreemde Heerschzugt’ maken van de wijsgeer een vaderlandslievende held.Ga naar eind70 De strekking is duidelijk: Paape is als verlicht wijsgeer uit hoofde van zijn beginselen verplicht om te strijden voor zijn vaderland. Als patriot! Maar dat laatste, uitdrukkelijke verwijzing naar de politieke tweedracht van jaren geleden, staat er niet bij. Angstvallig en listig vermijdt Paape hier dat woord. Na de brieven, waarin het leven van Paape beschreven staat, volgen nog enkele wijsgerige pagina's, waarin anti-autoritaire en anti-elitaire elementen andermaal treffen. Aan het slot van het boek verklaart Paape zich bereid de uiterste consequentie van zijn ‘wijsgeerte’ te trekken. Het is nogal gemakkelijk, zo zegt hij, om de gebreken van verdrukten en slaven te hekelen. Maar, om de zonden der Koningen, der Prinsen en der Grooten in het waare daglicht te stellen, - om aan den voet der troonen en eergestoelten van deeze Magten de waarheid te verkondigen, - hier toe word een man vereischt, die, elk oogenblik, door de vlugt, zig weg kan pakken, of die, de gevangenis of het schavot niet vreest.Ga naar eind71 Die man, die de ondeugden van de elite en de leugens van de autoriteiten aan de kaak stelt en die met zijn ballingschap bewijst waartoe hij bereid is, is Gerrit Paape. ‘o Ja! - Wij leven slechts voor eens! - Laten wij dan met glorie leven!’ Het pathos en het aanbod om het eigen leven desnoods te offeren herinneren sterk aan de Aanmoediging aan myne Medevaderlanders, die dezelfde schrijver op 18 september 1787 publiceerde. Het is opvallend dat Paape, die in Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap belooft te zwijgen over zijn patriottisme om daarmee de wensen van lezers en toonaangevende recensenten te honoreren, in zijn ‘vrolijke wijsgeerte’ de felste patriotse stellingen herhaalt. Die patriotse stellingen hebben nu een a-politieke context | |
[pagina 27]
| |
1. Titelpagina Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap van Gerrit Paape. Fotogr. Dienst KU Nijmegen.
| |
[pagina 28]
| |
gekregen en ze lijken voort te vloeien uit onschuldige filosofische waarheden. Het verschil met 1787 is dat Paape nu niet als politicus, maar als wijsgeer spreekt en dat hij, die in 1787 Willem V een ‘Barbaar’ noemde, nu in het algemeen over de ondeugden van vorsten spreekt. De patriotse denkbeelden, die bij de schrijver niets aan kracht hebben ingeboet, zijn in 1792 in de Republiek niet meer in de mode en ze gaan daarom als contrabande mee in de beschrijving van Gerrit Paape als schrijver en wijsgeer. | |
6Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap van Gerrit Paape, zo blijkt na de afzonderlijke beschouwing van de daarin beschreven loopbaan van de schrijver en wijsgeer en de verzwegen carrière als politicus, is een doortrapt argeloze poging om in de vorm van een autobiografie de gunst van de lezers opnieuw te winnen. Die lezersgunst was broodnodig voor de beroepsschrijver in ballingschap, die gezichtsverlies als patriots politicus zocht te vermijden door zich met overgave uit te geven voor vaderlandslievend wijsgeer. De vaderlandslievende en vrolijke wijsgeer en de schrijver om den brode werden in de weergave van Paape beiden bezield door een alle autoriteit en elite trotserende liefde voor de waarheid en vrijheid. De strijdbaarheid van Paape lijkt in zijn autobiografie weinig te hebben geleden onder de nederlaag van 1787 en de daaropvolgende ballingschap. De liefde voor de waarheid bleek overtuigend uit het documentaire karakter van de autobiografie, die alle apologetische strategie ten spijt de feiten verbluffend strikt en nauwgezet volgt. Of de welsprekendheid van Paape de lezers in 1792 overtuigde? Op die lezers kwam het voor Paape aan. Zijn welslagen als broodschrijver hing af van de welwillendheid van lezers, die hem als moderne mecenen de vrijheid konden verschaffen. Zijn lezers stemde hij gunstig door zijn afhankelijkheid ruiterlijk te erkennen en zijn lezers uit te nodigen hem te kritiseren. Ook literaire recensenten moet deze uitnodiging tot kritiek sympathiek zijn geweest. Aan de gunst van de recenserende tijdschriften, waarvoor als bekend politieke controverse taboe was, lijkt Paape in 1792 bijzonder te hechten. Een kleine uitweiding maakt wellicht duidelijk waarom de schrijver zo'n grote betekenis toeschreef aan het oordeel van de Vaderlandsche Letteroefeningen, die hem als broodschrijver toch onmogelijk een eervolle plaats in de literaire hiërarchie konden geven. In 1788 hadden de Vaderlandsche Letteroefeningen bijzonder hardvochtig geoordeeld over de anoniem verschenen Reize door de Oostenryksche Nederlanden. De reis zou zijn ondernomen door ‘een voornaam Hollandsch vlugteling’. Het tijdschrift, altijd al wars van ‘Staatkunde’, maar in de prikkelbare maanden na de Pruisische inval welhaast krampachtig terughoudend, dacht met de Reize een geschrift van een politiek avonturier in handen te hebben. Geïnsinueerd werd dat de schrijver in het geheel geen vluchteling was, maar een opportunist en leugenaar: | |
[pagina 29]
| |
Het is niet onmogelyk, dat iemand van de tegenwoordige omstandigheden des Vaderlands zich bediene om over de gebeurtenissen van onzen tyd, den toestand der gevlugte Ingezetenen, het onthaal denzelven buitenslands aangedaan, eenige Schriften in het licht te geeven, en daarin zich te vertoonen, als of hy zelve by alles ware tegenwoordig geweest, in alle akelige lotgevallen gedeeld had, schoon hy, misschien, den hoek van zynen haard niet verlaaten zoude om den Staat te behouden.Ga naar eind72 Deze verdenking, gerezen omdat in de Reize de namen van optredende Hollandse vluchtelingen ongenoemd bleven, is een malicieuze verdachtmaking, die men van de gematigde Vaderlandsche Letteroefeningen niet gauw verwacht had. Het lijkt erop dat het tijdschrift zo angstvallig onpartijdig wilde blijven dat alom spoken van partijdigheid werden gezien. De geattaqueerde auteur reageerde in het voorbericht voor het derde deel van de Reize op de aantijgingen. Hij bleef beleefd en betuigde zijn respect voor de recensent, maar wees de insinuatie met klem van de hand. De kritiek op het verzwijgen van namen illustreerde de wereldvreemdheid van de ‘verstandige Beöordeelaar’, die kennelijk ‘in den Hoek van zijn Haart’ had gezeten, want de persoonlijke veiligheid van de vluchtelingen vereiste ‘in deezen Tijd’ discretie.Ga naar eind73 De schrijver van de Reize en degene die de Letteroefeningen op heuse wijze van onheusheid betichtte, was Gerrit Paape. In Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap bekent hij verantwoordelijk te zijn voor de Reize. De exactheid van zijn autobiografie en de geringe twijfel die déze vluchteling over zijn identiteit liet bestaan zijn stellig bedoeld als geharnaste repliek aan het adres van de Letteroefeningen. Het tijdschrift had authenticiteit verlangd en nu op overdonderende wijze authenticiteit gekregen. Niet alleen bij de Vaderlandsche Letteroefeningen, maar ook bij de lezers deed Paape met zijn autobiografie examen. Naar alle waarschijnlijkheid verwoordden de Letteroefeningen met hun achterdocht de gevoelens van velen, die meenden dat er onder de vluchtelingen nogal wat opportunisten en politieke heethoofden scholen. Zelfs zijn correspondent Jan plaatste al lachend de nodige vraagtekens bij Paapes voornemen openhartig de waarheid te spreken. De Vaderlandsche Letteroefeningen accepteerden in 1792 Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap als een betrouwbare weergave van het leven van de auteur. Het tijdschrift geeft in een bestek van vijf pagina's een kritiekloze samenvatting van de ‘zaakelyke inhoud’ van de autobiografie. Twijfel aan de authenticiteit wordt deze keer niet geuit. Het tijdschrift, dat zich in de bespreking vooral richt op de harde levensfeiten en daarbij de ‘vrolijke wijsgeerte’ verwaarloost, verdedigt met weinig brio de productiviteit van Paape en diens schrijven om den brode: Den Vlytigen (...) behoort men te pryzen; geenzins te verachten, om dat zy vlytig zyn: of om dat zy 'er, zo als de Heer PAAPE, hun bestaan in vinden.Ga naar eind74 De formulering laat zien dat verachting van broodschrijvers kennelijk wel gebruik was. Het tijdschrift lijkt niet slechts de lezers, maar ook de eigen redacteuren nog te moeten overtuigen van de ongepastheid van de verachting van beroepsschrijvers. Het woord ‘behoort’ verraadt weinig fut om met het overreden te beginnen. | |
[pagina 30]
| |
De instemmende woorden in 1792, die de kritiek uit 1788 impliciet herroepen, gelden vooral de authenticiteit. De Letteroefeningen geloven Paape op zijn woord, aan de broodschrijver worden echter zuinige woorden en aan de wijsgeer geen woorden besteed. Dit kan op selectieve instemming wijzen, maar ook het resultaat zijn van de heersende uittrekseltechniek. Hoewel de Letteroefeningen Paape goed gezind waren in 1792 bleef het succes bij de lezers vermoedelijk uit. Het Delfts gemeentearchief bezit een exemplaar van Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap, waar in 1796 door de Dordtse uitgever A. van den Kieboom om de oorspronkelijke uitgave heen een nieuw omslag is aangebracht.Ga naar eind75 In 1796, enkele jaren en vele politieke verwikkelingen na het moment van eerste uitgave, was het boek kennelijk nog niet uitverkocht. De nieuwe omslag suggereert fondsverkoop door de oorspronkelijke uitgevers De Leeuw en Krap. Het is goed mogelijk dat lezers in 1792 werden afgeschrikt door het patriots stigma van uitgevers en auteur. Te veel lezers kochten en lazen het boek eenvoudigweg niet. De verleidingskunsten, die Paape met en in zijn autobiografie opvoerde, werden in slechts kleine kring opgemerkt. | |
7In het jaar, dat de uitgever A. van den Kieboom de autobiografie ‘opnieuw’ uitgaf, bevond Paape zich niet langer in ballingschap. Mogelijk verbleef hij in 1796 zelfs in Dordrecht. De deemoed van de wijsgerige balling had hem plots verlaten toen hij in 1794 werd opgeroepen om deel uit te gaan maken van het gevolg van generaal Daendels. Met het leger van Daendels vierde Paape, nu weer onbewimpeld politicus, zijn ‘zegevierende wederkomst’ in het vaderland. In het boek, dat Paape zelf beschouwde als het vervolg op Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap, het in 1795 gepubliceerde Republikeinsch Speelreisje, van Vrankryk naar Holland,Ga naar eind76 is de metamorfose van wijsgeer in politicus voltooid. Als vanouds wordt van de politicus Paape propaganda verwacht. Van de wijsgeer werd niets meer vernomen na de omwenteling, die zo in de smaak viel bij de politicus en schrijver. Toen echter de Bataafse revolutie in 1798 andermaal van gedaante veranderde, werd de politicus Paape tot zwijgen gebracht. Poseren hielp Paape niet meer. Het wankel evenwicht, dat hij in Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap had kunnen bewaren - het behagen van lezers door te zwijgen over politiek, het vermijden van zelfverloochening -, was voor hem onbereikbaar geworden. Als politicus had hij geen illusies meer, als ‘geliefd’ broodschrijver zag hij evenmin veel perspectief. In 1798 was hij nog slechts ‘een arm schrijver’,Ga naar eind77 die de waarheid niet meer lachend wilde zeggen, niet meer wilde behagen èn overtuigen. Paape koos voor het harde middel van de satire. Voor de Vaderlandsche Letteroefeningen, die in 1792 nog geduldig en instemmend werk van Paape hadden gelezen, was in 1799 het geduld op: het tijdschrift wilde graag voortaan van Paape verstoken blijven. Kritiek en lezers wilden de unieke tegenstem van de Delftse patriot niet langer horen en legden hem het zwijgen op. |
|