Hondert geestelyke liederen(1748)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 225] [p. 225] Geloovige opdragt van sig self aan de vrymagt des HEEREN. Wyse Ps. 116. 1. Wat menschenkind segt iet, het geen geschiedt? Soo 't van den HEERE self, niet wordt gebooden! Dies hebt gy, ô myn' Ziele, dit van nooden, Dat GOD uw' GOD zy, dan ontbreekt U niet. 2. Vergun my, ô myn ROSTEEN! en myn GOD! Dat ik my tot uw Naam alleen gae keeren; En diep geboogen, uwe Vrymagt eeren, Met opdragt van my self, en van myn lot! 3. Het staat aan U, vrymachtig OPPER-HEER! Ons, waar we syn, met Uwe hand te vinden, Het zy, door klippen, stormen, wervel-winden; Of anders, door voorspoed'ge wind, en weêr! 4. Jaa! 't staat aan uwe SOUVERAINE Will', Ons in dat bundelke der leevenden te sluyten; Of, naar gestrengheid, daar te laaten buyten; Is niet het Leem voor synen Maaker still! [pagina 226] [p. 226] 5. Doch! wyl het alles (HEERE) aan U staat, Keer' ik my tot uw vaederlyke herte! Ik weet, GY hebt geen lust, aan 's menschen smerte, Maar helpt een', die sig aan U overlaat! 6. GY maakt van uwe Liefde 't hert gewis, Naadien GY uwen SOONE hebt gegeeven; Op dat men door 't geloof in HEM, sou' leeven, Gy schenkt met HEM, ook al wat heuch'lyk is! 7. Des kan de ziel, die in de liefde staat, Sig selven in die VRYMACHT veilig geeven; Als weetend' dat de GOD van Dood, en Leeven, In beiden is haar Burgt en Toeverlaat. Vorige Volgende