Hondert geestelyke liederen
(1748)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtvrij
[pagina 214]
| |
't Geen haast de dood gantsch sal vermaalen,
Wanneer 't de schuld der sonden boet.
2.
Hoe! sal een' Bloem des velds ook meenen,
Nog lang te bloeien in haar pracht?
Men siet: die 's morgens heeft gescheenen,
Ligt 's avonds sonder een'ge kracht!
3.
Hoe! soud' een Waazem konnen blyven?
Men siet, hoe s' in de lucht verdwynt,
Soo haast de wind begint te dryven,
Of als de sonne maar wat schynt.
4.
Denk niet van uwe Leemen-hutte,
O mensche! dat ze lang sal staan:
Soo d' ALMACHT u niet onderstutte,
Gy waart gewis'lyk lang vergaan!
5.
Denk, met een heilig overleggen,
Hoe 't leeven is, als rook en wind!
Want (om maar alles t'zaam te seggen)
Niets ligter dan een menschen-kind.
6.
Denk, d' ALLERHOOSTE staat U teegen,
ô Mensch'! soo g' opgeblasen syt.
HY wederstaet U allerwegen:
Bekeer u toch! 't is hooge tyd!
|
|