Hondert geestelyke liederen(1748)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende LXXXVI. 1 Joh. I:2. Want het Leeven is geopenbaart, en wy hebben 't gesien, enz. Wyse Ps. 91. 1. O schoonste LICHT! der Heid'nen WENSCH! Dat Godd'lyk sig verklaarde; Soo, dat geen tong van eenig mensch, Die gunste kent naar waarde! Neem toch myn herte voor U in! Vindt G' yet, dat niet wil bukken, Of nog te veel vervult myn sin; Ach wilt het nederrukken! 2. GY waart het, die, om uyt den nood Te redden, my gevangen, U selven gaaft tot in den dood, Synd' aan een kruys gehangen! [pagina 196] [p. 196] Gantsch uytgeschut'! soo vol van smert! En schandelyk doorsteeken! Och drupte my dit op het hert, Om 't door en door te weeken! 3. Och dat ik, als een dankbaar kind, U teederlyk na ginge! En dat uw Hert (soo wel gesint!) My vaderlyk omringe! O laat ook trouw' in myn gemoed, Door Uwe hulp' beklyven: En ik met U, ô waare GOED! In geest vereenigt blyven! 4. Voorwaer! GY hebt my eerst bemint: GY bragt my tot Uw' wegen Eer dat ik hadd' yets goeds besint, Waart GY tot my geneegen! ô HERDER, dat uw' Liefde my, Tot wederliefde dringe! En, in 't geen nog aanstaande sy, Uw' sterkte my omringe! 5. Laat in den stant, waarin ik stae, Uw' STERKTE my steets roeren! En, soo ik immer dwaalen gae, My haast te rugge voeren! [pagina 197] [p. 197] Geef my in twyffelingen raad, Op dat ik 't goede leere; En, als ik feil in woord of daad, Met schaamte wederkeere! Vorige Volgende