Hondert geestelyke liederen
(1748)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtvrij
[pagina 76]
| |
XXVIII.
| |
[pagina 77]
| |
4.
O! hoe veel deed HY all' dien tyd,
Met waaken, bidden, vlyt, en stryd,
Tot dat het sterf-uur was gekomen;
En doe nog door een' bitt'ren dood,
Syn Volk verlossend' uyt hun' nood,
Deed' HY een' vollen segen stroomen!
5.
Een' ziele, die dit regt betragt,
Segt wel ‘Wie had dit ooyt gedagt!
't Is in geen's menschen hert gekomen;
En vraegt bykans ‘ Ai hoor ik wel,
Dat HY, die is de Eeuw'ge EL,
Syn' Bruyd aldus heeft aangenoomen?
6.
Dog ja, 't is soo! daar ligt syn Eed;Ga naar voetnoot*
Hy kwam daar toe uyt syne steed',
Om sig in 't sterf'lyk vleesch te kleeden;
En door het soen-geld van syn bloed,
Te krygen sulk een Huw'lyks-goed,
Voor all' syn' arm', en swakke Leeden!
| |
Pause I.7.
Doch, 't is een saake voor 't geloof!
Verborgen voor een Philosoof;
| |
[pagina 78]
| |
De slegten, en, in 't oog, geringen,
Verstaan het door ervaaring meer,
Als door veel onderwysings-leer:
't Behoort tot die verborg'ne dingen!
8.
De bruidegom; die is een Heer,
Wien toekomt heerlykheid, en eer,
Van all, hoe groot het ook mag schynen,
Maar Sy, die Hem is ondertrouwt,
(Eens op haar selve regt beschouwt,)
Moet als een Niet by HEM verdwynen.
9.
Koos SALOMO sig tot een Bruyd,
Een dochter uit de Heid'nen uyt;
In JESUS is dit regt waaragtig:
Hy maakt sig uyt het Heydendom,
Een eigen Volk, een Koningdom,
Om dat HY Heer is, en Vrymagtig.
10.
Was 't ESTHER tot een' groote Eer,
Dat haar verkoos der Persen Heer;
Oneindig dan van meerder waarde,
Is deese saake voor Gods volk!
Dat wordt als uyt een' diepe kolk,
Verheeven, ja self boven d'aarde!
| |
[pagina 79]
| |
11.
Want siet, hoe hoog stelt hy haar stand!
Hy plaatst haar aan syn Regterhand;
Hy kroont haar self met eene kroone;
Hy noemt haar naar Syn' eigen Naam;
Hy maakt haar door syn' Geest bekwaam,
Op dat sy eeuwig met HEM woone!
12
In 't fynste Goud siet men haar staan;
Syn mantel is haar aangedaan,
Het cieraad is van haaren Heere:
All, dat sy aan heeft, is Syn goed,
Doch wyl Hy haar kocht' door syn bloed,
Soo doedt Hy haar die gunst, en eere!
| |
II. Pause13.
Sy nam het door 't geloove aan,
Dus is s' er dan meed' aangedaan,
En sal dat kost'lyk kleed bewaaren;
O wonder! dat een nietig stof,
Gesien wordt, in het Hemel-hof
Sig met dien VORST, en KONING paaren!
14.
Is 't wonder, dat Sy wederlieft?
En 't hert seer innig wordt gegrieft?
| |
[pagina 80]
| |
Ja van DIE Liefde heilig dronken?
Die heeft haar, uyt een' jammer-poel,
Verheven tot die eere stoel!
Is ooyt wel ietz, soo groot, geschonken?
15.
O wonderbaarste Bruydegom!
Ons herte roept, kom, Heere, kom!
Doet ons Uw Zaligheid aanschouwen;
Gy syt de maker, ende man,
HEER TSEBAOTH die alles kan,
En wil, voor hun, die op U bouwen!
16.
Schiet naar Uw' goedheid meenigmaal,
Een gunstig blik, een liefde-straal,
Op ons, die, voor als nog, beneeden;
Ons vinden als in een' woestyn'!
En maak ons, die wy moeten zyn,
In onse woorden, werken, seeden.
17.
Volend't in ons uw Liefde-werk;
Op dat w' aan 't einde van ons perk,
Onstraff'lyk mogen zyn bevonden;
En, als een Bruyd, die toebereidt,
Haast tot haar' Heere wordt geleidt,
Geraeken tot die saal'ge stonden,
| |
[pagina 81]
| |
18.
Die dag, waer op men hooren sal
Dat vroolyke, dat schoon' geschal,
Des LAMMES Bruyloft is gekoomen!
Syn Wyf is nu geheel gereed,
En staat in 't suyver witte kleed;
Daar is dan 't Zaalig feest der Vroomen!
| |
Openb. V:12. het LAM, dat geslagtet is, is weerdig te ontfangen de kracht enz.
|