Van Alphen's ABC Boekje
(1872)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Bedelaar.Die afgeleefde man,
Die bijkans nakend zit,
En trillend van de kou,
Is even goed als ik.
| |
[pagina 2]
| |
Clavecimbaal.De liefelijke toonen
Behagen mij alrêe,
Al heb ik weinig jaren,
Ik zing zoo graag eens mêe.
| |
Drijftol.Nooit loopt mijn drijftol zonder slagen,
Want houd ik op, dan loopt hij niet,
Ik heb in al dat slaan verdriet,
En zal om ander speelgoed vragen.
| |
[pagina 3]
| |
Eerzucht.Dat boek met mooije printjes,
Met groene zijden lintjes,
Waarnaar ik zoo verlangde,
Heeft Jantje nu gekregen.
| |
Flipje.Wel, waarom snoeit ge toch de boomen,
Zeg trouwe Piet?
Daar aan die takjes vrucht zou komen,
Gelijk gij ziet.
| |
[pagina 4]
| |
Geduld.Geduld is zulk een schoone zaak,
Dit zag ik laatst in onze kat,
Die uren lang gedoken zat,
Om op een rat te loeren.
| |
Hondje.Hoe dankbaar is mijn kleine hond,
Voor beentjes en wat brood!
Hij kwispelstaart, hij loopt in 't rond,
En springt op mijnen schoot.
| |
[pagina 5]
| |
Inzien.Ziedaar, lieve wichtjes!
Een bundel gedichtjes,
Door liefde gedrongen,
Heb ik ze gezongen.
| |
Jantje.Jantje zag eens pruimen hangen,
O! als eijeren zoo groot,
't Scheen dat Jantje wou gaan plukken,
Schoon zijn vader 't hem verbood.
| |
[pagina 6]
| |
Klepperman.Zou ik voor den klepper vreezen,
O! die lieve, brave man
Maakt, dat ik gerust kan wezen,
En ook veilig slapen kan.
| |
Ledigheid.Nimmer moet ik ledig wezen;
Alles doen met lust en vlijt,
Bidden, leeren, schrijven, lezen,
Spelen, werken heeft zijn tijd.
| |
[pagina 7]
| |
Medelijden.Zou mij eens anders leed verblijden?
Zou 'k lagchen in zijn smart?
O, neen! een edel medelijden,
Past aan mijn kinderhart.
| |
Naarstigheid.Des morgens lang te slapen,
Te geeuwen en te gapen,
Staat leelijk voor een kind,
Dat wordt ook niet bemind.
| |
[pagina 8]
| |
OnbedachtzaamheidZie Keesje! deze doode mug,
Vloog nog zooeven blij en vlug,
Maar 't is door onbedachtzaamheid,
Dat hij nu dood op tafel leit.
| |
Perzik.Die perzik gaf mijn vader mij,
Omdat ik vlijtig leer,
Nu eet ik vergenoegd en blij
Die perzik smaakt naar meer.
| |
[pagina 9]
| |
Rijkdom.Geen geld bekore ons jong gemoed,
Maar heiligheid en deugd,
De wijsheid is het noodigst goed;
Het sieraad van de jeugd.
| |
Spiegel.Dit glas maakt trotsch, of geeft ons pijn,
Wil 'k weten, wie ik ben,
Dan moet Gods woord de spiegel zijn,
Waar ik mijn hart uit ken.
| |
[pagina 10]
| |
Teederhartigheid.Zou ik niet mijn moeder eeren,
Ach, wat doet zij niet voor mij?
Wat mij nut is mag ik leeren;
Ben ik vrolijk, zij is blij.
| |
Uitkomst.God is wijs, die malsche regen
Houdt nu op: het dorre gras
Heeft weer zooveel vocht gekregen,
Als voor 't groeijen noodig was.
| |
[pagina 11]
| |
Vogelnestje.Lieve Mietje, zei de moeder,
Stoor toch nimmer vogelnestjes,
Denk maar eens, hoe de oude vogels,
Om dat storen zoude treuren.
| |
WelkomgroetWelkom, lieve kleine zus!
Welkom in dit leven!
Baker! mag ik niet een kus,
Aan mijn zusje geven?
| |
[pagina 12]
| |
IJdelheid.Die telkens in den spiegel ziet,
En zich met schoonheid vleit,
Beseft de ware schoonheid niet,
Maar jaagt naar ijdelheid.
| |
Zon.Als ik de zon zie schijnen,
Deez' aarde vrolijk koestert,
Dan denk ik met aanbidding,
Hoe groot moet God niet wezen.
| |
[pagina 13]
| |
|