Beslikte Swaantje en drooge Fobert
(1715)–Abraham Alewijn– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
En de E.E. Heeren. Jeremias vander Meer. Pieter van Wickevoort. Jesse van Bunschoten. Joannes Baalde. Regenten van 't Oude Mannenhuis. Mitsgaders den Heer. Joan Pluimer. | |
[pagina 6]
| |
E.E. Heeren.Schoon wy van Lucht veranderd zyn, zo, zyn wy echter niet veranderd van zinnen, insonderheid van zodaanige, welke kunnen strekken, om de Godshuisen binnen myn geboortestad, voornaamentlyk, het Wees-en Oude Mannenhuis op eenige wyse dienst te doen. En, vermits ik d'Eer gehad hebbe van drie myner Blyspeelen, te weeten, de Bedrooge Woekeraar; Latona, of de Verandering der Boeren in Kikvorschen en Philippyn, Mr. Koppelaar, mitsgarder twee Musicaale Zaamenspraaken, op 't Amsterdamsche Schouwburg, met een goed gevolg te zien vertoonen; heb ik, | |
[pagina 7]
| |
in Asia zynde, onderwylen in slaapeloose uuren, by nacht, myn poëtiecque drift niet kunnen wederhouden, omme dit Blyspel, onder het opschrift van Beslikte Swaantje, en Drooge Fobert, of de Boere Rechtbank zaamen te stellen, zynde de stoffe, uit enkele zinnespeelingen, en harssendroomen gesprooten, en welke op niemand in 't bysonder slaande, ook niemand in 't minste deel beleedigen kan. En dewyl, myns weetens, daar niets aanstootelyks, of onheblyks in te vinden is, maar, 't zelve eenlyk; zo tot vermaak der aanschouwers, als wel tot nut en voordeel van d' Ouden Stok ouderloose Weesen zal kunnen dienen, durf ik my inbeelden, eensdeels om de vreemdigheid van 't onderwerp, en anderdeels, om | |
[pagina 8]
| |
dat ik onbewust ben dat iemand voor my ooit een formeel pleidooy in eenig bly- of kluchtspel ten Tooneel gevoerd heeft, dat het d'aanschouwers niet onsmaaklyk zal voorkoomen. Dit dan eenlyk myn oogwit zynde, en het werkje dus verre gebracht hebbende, vind ik my ten hoogsten verplicht, uw Eerws: tot beschermheeren van 't zelve met alle Eerbied te verkiesen; verhoopende uw E.E. niet zullen misduiden, dat ik, ongevraagd, my deze vryheid aanmaatige, terwyl ik steune op uw E.E. voorige goedwilligheid in het aanneemen, en ten Tooneel voeren myner bovengemelde Blyspeelen, en Musicaale Zaamenspraaken, en my nooit meer verzeekerd kan achten voor een alberisper, Momus, dan als ik myn Tooneelwerken met de vleu- | |
[pagina 9]
| |
gelen van uw E.E. mag overschaduwen. My dan op uw E.E. goede gunst verlaatende, zal ik in middels de vryheid neemen van my met alle nederigheid te onderschryven,
E.E. Heeren,
Uw E.E.
Dienstbereiden Dienaar.
Abraham Alewyn.
Batavia, primo February, 1714. |
|