‘Mag ik Lili wat van mijn bruidsuikers meegeven, die Mama me gezonden heeft?’ kwam hij Mevrouw vragen.
‘Zij mag geen suikergoed eten; maar als je haar dat suikeren hondje wilt geven in dat mooie bonbondoosje, zal ze het zeker heel aardig vinden,’ was het antwoord.
‘O, maar als ze het niet eten mag, dan heeft ze er niets aan, en ik zou niet graag hebben, dat ze ziek werd,’ zei de dikzak, wien het altijd aan het hart ging, iets van zijn lekkers af te staan.
‘Ze zal het toch heel plezierig vinden om het te krijgen en als ik haar zeg, dat het is om te spelen, en niet om te eten, weet ik zeker dat ze er ook niet zal aankomen. Ik weet dat ze het weken lang zal bewaren, zonder er aan te denken, het in den mond te steken. Dat is meer dan jij kunt, Poffertje.’
‘Ik kan het ook best; ik ben veel ouder dan zij; wat denkt u wel?’
‘Nu laten we het eens beproeven. Doe nu je suikergoed in dezen zak en laat me eens zien, hoe lang je het bewaren kunt. Eerst zal ik ze eens tellen: twee ringen, drie klontjes, zes boonen, één suikeren vischje. een poesje en acht chocolaadjes. Zie zoo,’ zei Mevrouw en gaf hem het builtje over, dat George met een zucht in zijn zak stak.
't Prinsesje nam het hondje dankbaar aan en stond den Poffer als een hooge gunst toe, haar op zijn rug den tuin eens rond te dragen; hij had nog nooit 's middags zóó naar het eten verlangd als dien dag.
Eindelijk kwam haar papa om het Prinsesje naar huis te halen; geen wonder, dat er een algemeen gejammer opging.
Ze kreeg zóóveel afscheidspresenten mee, dat Mr. Leo er wel een apart rijtuig voor had mogen laten komen. Iedereen had haar wat gegeven en 't was een groote last om alles in te pakken, bijvoorbeeld een paar witte muizen, een koek, wat appels, een konijn, dat vreese-