Een keuze uit zijn werk (ed. Projektgroep van het Instituut Nederlands van de KU Nijmegen)
(1972)–J.A. Alberdingk Thijm– Auteursrechtelijk beschermdEen staking brekenSinds 1863 was Thijm de eigenaar-direkteur van de firma C.L. van Langenhuysen (opgericht in 1826), kombinatie van een drukkerij, uitgeverij en boekhandel, gevestigd ‘In de Berg Thabor’ aan de Singel (hoek Beulingstraat). Volgens zijn zoon werkten in de drukkerij meer dan dertig man, in de binderij veertien man, terwijl het winkelpersoneel zes tot acht man sterk was.Ga naar voetnoot(151) Het was vooral de binderij waarin Thijm zijn prachtlievendheid kon uitleven;Ga naar voetnoot(152) de drukkerij was wat Van Deyssel noemt gewoon een fabriekGa naar voetnoot(153); daar werd o.a. het dagblad ‘De Tijd’ gedrukt. De uitgeverij hield zich in de eerste plaats bezig met het bezorgen van edities van de eigen werken van Thijm, verder die van Nuyens en nog enkele andere enigszins omvangrijke uitgaven. Maar de hoofdzaak vormden een ‘aanmerkelijke hoeveelheid kleine goedkoope godsdienst-boekjes die in een groot aantal jaarlijks het licht zagen en vele uitgaven beleefden.’Ga naar voetnoot(154) | |
[pagina 228]
| |
krachten) de vraag overtreft’: dan dalen de lonen maar niet de prijzen der eerste levensbehoeften.Ga naar voetnoot(159) Wat de praktijk van zijn optreden tegenover de werklieden betreft, kan men hem zeker geen onbarmhartigheid verwijten. Maar eigenmachtig was hij wel, en in een konfliktsituatie kon hij optreden ‘met eene vastberadenheid, die meer dan éen in de wol geverfd autoritair patroon hem zou hebben benijd.’Ga naar voetnoot(160) Dat bleek vooral bij de staking waarover hij hier heet van de naald vertelt. | |
Aan W.A.S. Alberdingk Thijm-Kerst, dd. 1-7-1869Amsterdam, Donderdag 1o Juli 1869
Lieve Mina
Ik heb drie dagen doorgebracht in de uiterste spanning; drie dagen vol aktie, vol konferentiën, vol toespraken; van veel geloop en gereis; van teleurstelling en welslagen, van ergernis en bevrediging: in éen woord - ik heb onder veel afmatting van hersens en zenuwen en groote slapeloosheid, eene werkelijke, zorgbarende grève doorworsteld met mijn drukkersvolk. Vrijdag, 25 Juni, toen ik de werkstaking reeds dreigend voelde naderen, heb ik een onderhoud met RegenboogGa naar voetnoot(161) gehad en heeft hij mij een voorstel tot regeling van zekere salariëeringen en verdeling van werkzaamheden gedaan, dat ik onvoorwaardelijk heb aangenomen. Hij beloofde mij toen en verklaarde mij, dat ik nu zeker kon zijn van al mijn volk; dat niemant mij verlaten zoû, en de nieuwe Courant 1o Juli behoorlijk zoû kunnen verschijnen. Saturdag, den 26en, kwamen mij echter twee mijner menschen, Bukling en Aarts, aanzeggen, dat men Vrijdagavond in den TypographenbondGa naar voetnoot(162) tot eene werkstaking besloten had, indien de patronen niet in zijn geheel het ‘Nieuwe Tarief’ aannamen, dat door de drukkersgezellen | |
[pagina 229]
| |
Brief aan W.A.S. Alberdingk Thijm-Kerst, d.d. 1-7-1869. Tekst zie blz. 228-232.
| |
[pagina 230]
| |
was opgemaakt. Ik zeide hun, dat zij niet vrij waren zich aan die uitspraak van de Bond te onderwerpen; want, dat ze Vrijdagmorgen, bij monde van Regenboog, mijne konditiën aanvaard hadden. Daarop antwoordden zij, dat ze het bij den Bond zouden zien te plooyen, indien ik hun beloofde bij de Redaktie van den Tijd aan te dringen op verbetering der betaling van het zetloon der koerant. Ik antwoordde, dat ik eigenlijk dit niet behoefde te doen, uit hoofde der overeenkomst van den 25en (welke over-eenkomst mij eene opoffering van f 500 p. jaar kostte), maar dat ik toch bereid was de Heeren nog eens over de zaak te spreken. Zoo ging ik naar buiten. Maandagmorgen vernam ik al spoedig, dat het op de drukkerij hommeles was. De bond had Saturdagavond geen genoegen genomen met de verantwoording mijner werklieden en Maandag 's avonds moesten zij bewijzen, dat ik aan de bondseischen had toegegeven. Te half 3 kwam Regenboog bij mij, en vroeg om het beloofde antwoord en uitsluitsel van de Redaktie. Ik ontkende beloofd te hebben, dit zoo spoedig te zullen leveren. Daarop kondigde Regenboog mij werkstaking aan van al de knechts en ook van hem, indien ik niet terstond het verlangde antwoord gaf. Ik zeide, dat ik mij, met het pistool op de borst niet zoû laten dwingen tot iets dat geheel van mijne goedheid moest afhangen. Ik voegde erbij, dat hij, Regenboog, laag en laf gehandeld had, door Vrijdag- en Saturdagavond in den eisch van den Bond te berusten - daar hij en ik gekontrakteerd hadden. Ik zeide, dat ik het uiterste wagen zoû, in geen geval aan onredelijke eischen toegevende. Dat de krant dan maar niet verschijnen moest, enz. Dat ik van hem zulk een gedrag niet verwacht had; ik zette mijn hoed op, en ging heen, in een groote agitatie. Ik gelastte Okhuysen een lijst te maken van al mijn volk, daarachter twee kolommen te trekken, naar de drukkerij te gaan, en, hoofd voor hoofd, af te vragen - zonder zich met eenigen redetwist op te houden - ‘of zij Woensdagmorgen te werk zouden komen, ja of neen’: Deze ondervraging beginnende bij de onzelfstandigste. Dat gebeurde. Intusschen was ik onderricht, dat op vele drukkerijen het werk gestaakt was. Ik had verschillende konferentien met patronen gehad; maar wist niet wat te doen. Okhuysen kwam te rug, en - op éen na, hadden al mijn werklieden verklaard niet te zullen terugkomen (Dinsdag was het trouwens Zondag).Ga naar voetnoot(163) Toen vloog ik naar Overveen om Van der AaGa naar voetnoot(164) op te zoeken; ik | |
[pagina 231]
| |
haalde hem in Haarlem uit de Komedie. Wij gingen bij den Bisschop om volk te vragen van de drukkerij Zijner HoogwD. De Bisschop zeide, dat hij voor mij bidden zoû, hij dronk een glaasjen Lemoinne-Ladon op mijn gezondheid, maar renvoyeerde ons naar de direktie der drukkerij. Toen ging ik naar Enschedé.Ga naar voetnoot(165) 't Was 's avonds 9 uur. Deze was terstond klaar om te helpen. Met hem reden wij naar zijn Oom - den anderen chef der firma, en vandaar naar de drukkerij. Wij overwogen de mogelijkheid om de Tijd in Haarlem te drukken; maar konkludeerden tot de verkieslijkheid van eenige zetters uit Haarlem zoo mogelijk meê te nemen. Ik keerde met den trein van dezen huiswaards. Dinsdag, 29 Juni (Petrus en Paulus) bracht Van der Aa mij uit Haarlem een meesterknecht, die mij tijdelijk door Enschedé zoû worden afgestaan. Wij gingen met Okhuysen naar de Blaeuwe Werelt,Ga naar voetnoot(166) waar de meesterknecht een reëeGa naar voetnoot(167) kaerel, van alles kennis nam. Hij beloofde mij den volgenden morgen p. len trein met 8 zetters en 2 drukkers tot mij te komen, en stond in voor de verschijning van den vergrooten Tijd op 1o Juli. Intusschen had ik geschreven en getelegrafiëerd om volk naar Arnhem, Utrecht en Rotterdam. En ondervond wel moeilijkheid, maar van meerdere kanten toch toezegging van hulptroepen. Ik was dus gerust: kant en klaar kon ik de grève het hoofd bieden. Woensdag, 30 Juni, vóor 7 uur was Regenboog al bij mij. Hij zag er zeer deemoedig uit, en kwam, uit naam van al de gezellen vragen, of zij weêr te werk mochten komen. Ik antwoordde, dat ik met hem niet onderhandelen kon; want dat de gezellen zich aan onze afspraken niet stoorden. Ik was zeer koel en ernstig tegen hem. Ik zeide, dat ik niets te duchten had. Dat met den trein van ½ 8 een corps zetters, met meesterknecht en drukkers, in aantocht waren, en dat de Tijd verschijnen zoû. Hij vreesde, dat de ongewoonte van dat nieuwe personeel ongunstig op het blad, bij zijn eerst vernieuwd op- | |
[pagina 232]
| |
treden, werken zoû. Ik antwoordde hem, dat dit mijne zaak was; Dat hij het recht verbeurd had belang daarin te stellen. Hij smeekte mij het gewone personeel niet af te wijzen. Hij had ze verzameld op het pleintjen achter de Begijnen, en zij zouden trouw hun plicht doen. ‘Op éene voorwaarde’, zeide ik, ‘zal ik het gebeurde ter zijde zetten en U. lieden weder aannemen. 't Is deze: gij geeft u op genade en ongenade over. Ik zal de loonen regelen; en daar zullen allen, vooruit, blindelings genoegen meê nemen. Alles wordt aan mij overgelaten. Met gebonden handen en voeten stellen allen zich ter mijner beschikking. Ik kan van daag of morgen gedaan geven, wien ik wil: in éen woord - zij onderwerpen zich onvoorwaardelijk. Nemen ze dat aan - dan zal ik ze vooreerst houden. Het vertrouwen echter is wech; en daarom zullen ze mij een akte van onderwerping teekenen, op zegel, en door de noodige poenaliteiten geschraagd. Ik laat daar niets op afdingen. 't Is mij onverschillig, of ik een nieuw personeel in dienst neem of niet’. Daarmeê ging hij heen. Intusschen had ik order gegeven niemant op de zetterij toe te laten. Ik begaf mij derwaards, en Regenboog kwam naar mij toe, met een blij gezicht berichtende, dat zij alles aannamen. Ik bleef koel en ernstig. Ik ging naar boven, en deed ze in een halven cirkel rondom mij scharen. In korte woorden gaf ik de historique van het gebeurde sints Vrijdag, en hield hun vóor, hoe slecht zij gehandeld hadden. Toen vroeg ik hun, man voor man, of zij zich onvoorwaardelijk onderwierpen. Allen antwoordden bevestigend. Daarop gingen zij aan 't werk! Beneden komende, vond ik mijn nieuw personeel. Ik bracht hen naar den Berg Thabor en liet ze ontbijt en cigaren geven. Daarna bezichtigden ze mijne snelpersen. Zij waren te vreden, dat de zaak geschikt was. Ik gaf den meesterknecht een boodschap voor Enschedé meê, en we scheidden. Gisteren is dus de Tijd verschenen. 's Avonds liet ik al mijn mannen aan den Berg Thabor komen en las hen op zegel het stuk voor, waarvan ik hier een afschrift bijsluit. Niemant sprak een woord. Ik gaf Regenboog de pen, en hij teekende, en daarna al de anderen in alfabetischen orde door mij afgeroepen. Ik was aangedaan, en voel dat ik geen geboren dwingeland ben. Toen zeide ik: ‘Ik dank je, mannen. Ge hebt een goede daad gedaan. Ik verzeker je, dat je zult bevinden je niet in je patroon vergist te hebben - met je geheel aan hem te onderwerpen.’ Ik zeî nog een paar woorden over de nieuwe koerant, en zond ze wech. Aan het slot, zeide ik: ‘de vrede is nu gesloten; de vriendschap nog niet; maar ik heb goede hoop.’ | |
[pagina 233]
| |
Hoe die arme kaerels het gisteravond in hun Bond gemaakt hebben - weet O. Lieve Heer. Handelsblad en Amsterdammer hebben bericht gegeven van hunne onderwerping. Al de patroons feliciteeren mij. Ik zeg maar: aux grands maux, les grands remèdes! Maar zulke dingen gaan je niet in je koude kleêren zitten. Mijne positie tegenover Van der Aa is nu wel niet verbeterd: want de hefboom der grève, die hem tot beter betalen had kunnen noodzaken, heb ik zelf verbroken; maar ik heb mijn plicht gedaan. Adieu, lieve! Ik ben nu gezond en frisch.
Tot SaturdagGa naar voetnoot(168) Uw Jos.
Kus de kinderen en Tante. De Bisschop enz. hebben niets willen doen. |
|