'De Gids en zijn publiek. Een compositieportret'
(1994)–Remieg Aerts– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De Gids en zijn publiek
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingEvenals universiteiten en genootschappen zijn tijdschriften instellingen waar gedachten en voorstellingen niet enkel gevormd, maar ook openbaar gemaakt en overgedragen worden. Het algemeen-culturele tijdschrift De Gids is sinds 1837 zo'n producent en distributeur van gedachtengoedGa naar eind2. Het heeft de reputatie steeds een belangrijk en invloedrijk blad te zijn geweest; het had ook zelf de aspiratie een leidende rol in de Nederlandse cultuur te vervullen of daarvan tenminste de spiegel te zijn. Als De Gids inderdaad de functie van culturele gangmaker en vertegenwoordiger gehad heeft, is hij een aantrekkelijk studieobject voor de cultuurhistoricus. De jaargangen geven zicht op anderhalve eeuw ‘intellectuele cultuur’ in Nederland. Zij vormen de registratie van maatschappelijke discussies en van veranderingen in wetenschappelijke modes, geestelijke stijl en kunstopvattingen. Nu kan men een tijdschrift op verschillende manieren als historische bron gebruiken. Stelt men in het onderzoek van De Gids (of een ander tijdschrift) de inhoud centraal en gaat de belangstelling uit naar de zojuist genoemde veranderingen, dan bevindt men zich op het terrein van de intellectuele of ideeëngeschiedenis. In de laatste decennia is de eerbiedwaardige ideeëngeschiedenis vaak verweten dat zij te weinig oog had voor de sociale, materiële en institutionele gebondenheid van het denken en scheppen. Dit tekort wordt inmiddels aangevuld door de sociale ideeëngeschiedenis, de boekgeschiedenis en velerlei onderzoek op het gebied van de culturele ‘infrastructuur’ van het verledenGa naar eind3. Ook de bestudering van een tijdschrift als De Gids kan zich niet tot een analyse van de inhoud beperken. Want de betekenis van de discussies en opvattingen die men er aantreft, is gerelateerd aan het bereik en de werkelijke invloed van het tijdschrift, dus aan inzicht in de omvang en aard van het publiek. Welk segment van de samenleving vertegenwoordigt De Gids eigenlijk? De betekenis van het blad staat niet zonder meer vast, maar moet voor elke periode opnieuw bepaald worden. En ook de bedoelingen en opvattingen van De Gids laten zich alleen op juiste waarde schatten als men weet welke voorstelling de redactie had van het eigen publiek. Potgieter bijvoorbeeld had in de beginjaren geen groot publiek nodig: hij dacht de nationale prestaties en de mentaliteit van de burgerij te kunnen verbeteren door te werken op de kunstenaars en intellectuelen. De redactie van 1848 zag het anders en veranderde De Gids van een recenserend tijdschrift in een breed informerend en opinievormend blad naar Brits en Frans voorbeeld omdat zij meende dat er een verantwoordelijke bur- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
gerklasse ontstond die aan zulke kennis en voorlichting behoefte had. En in de jaren dertig van deze eeuw zocht De Gids zijn functie in het bedienen van een ‘algemeen-Nederlandsch intellectueel publiek' boven zuil-, generatie- en andere groepsbindingen’Ga naar eind4. De Gids, aflevering 1, 1837. Foto: Letterkundig Museum 's-Gravenhage
Maar waren zulke lezers er inderdaad en slaagde het blad erin hen te bereiken? De zo belangrijke gegevens over het publiek hadden kunnen liggen in het archief van P.N. van Kampen & Zn. N.V., die van 1841 tot 1962 (met een onderbreking van 1950 tot 1953) De Gids heeft uitgegevenGa naar eind5. Helaas is deze administratie bijna geheel verloren gegaan in 1972, toen het bedrijf, dat opging in Standaard Uitgeverij, Singel 330 verliet en de klaarstaande dozen per abuis in de container belandden. Het redactie-archief, dat in | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
de vorige eeuw willekeurig en pas vanaf 1916 goed is bijgehouden, bevat geen abonnementenadministratieGa naar eind6. Wat hier volgt is een poging tot reconstructie van publieksgroepen door combinatie van heterogene gegevens. Voor seriële verwerking zijn de beschikbare bronnen niet geschikt. De reconstructie blijft impressionistisch. Toch kan de hier noodgedwongen gevolgde ‘methode’ misschien van nut zijn voor onderzoekers die met een soortgelijk probleem kampen. Goed bijgehouden en overgeleverde klantenadministraties zijn immers zeldzaam. En dan nog tonen zij enkel kopers, niet degenen die in gemeenschap of via openbare instellingen van zo'n abonnement gebruik (zouden kunnen) maken. Ik presenteer de resultaten in combinatie met een bespreking van de bronnen, zodat de betrekkelijke waarde van de gegevens en gevolgtrekkingen duidelijk blijft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Cijfers en lezersWat zeggen oplagecijfers over de omvang van het bereikte publiek? De oplage is niet gelijk aan het aantal geabonneerden en dit getal staat weer in losse relatie met de hoeveelheid mogelijke lezers. In het geval van De Gids lag het oplagecijfer steeds ruim honderd boven dat van de verkoop. Contractueel was bepaald dat de redactie over honderd exemplaren vrij kon beschikkenGa naar eind7. Deze werden als presentexemplaren aan medewerkers en oudredacteuren geschonken of geruild tegen een groot aantal tijdschriften in binnen- en buitenland. Zo werden bijvoorbeeld De Gids en de beroemde Revue des Deux Mondes uitgewisseld. Van de betaalde abonnementen ging een waarschijnlijk toenemend maar niet bekend deel naar instellingen als bibliotheken, leeszalen, sociëteiten en leesgezelschappen. Het aantal potentiële lezers kan daardoor ver uitstijgen boven het aantal abonnees. Elk collectief abonnement bereikte mogelijk tien tot vijftig lezersGa naar eind8, maar waar het openbare bibliotheken betreft, is het gebruik nog moeilijker te bepalen. Er blijven veel onzekere factoren. De verhouding tussen de hoeveelheid particuliere en zulke collectieve abonnementen is niet bekend. Ook is het mogelijk dat een instelling meer dan één abonnement had, voor dezelfde groep lezers. En dan nog weten wij niet hoeveel van die lezers daadwerkelijk gebruik maakten van het beschikbare exemplaar van De Gids. Overigens werd in leesgezelschappen jaarlijks besloten over de voortzetting van abonnementen; een weinig gelezen blad van de prijs van De Gids zou niet lang aangehouden worden. In bibliotheken is deze controle minder. Zeker tot 1940 werd De Gids vooral verkocht per (halfjaar-)abonnement. De verkoop van losse nummers was marginaal. Waarheen vonden die abonnementen hun weg? Natuurlijk naar particulieren, die het blad via de boekhandel of direct van de uitgever ontvingen. In elk geval in de eerste helft van de negentiende eeuw konden klanten het blad tegen een kleine vergoeding ook lezen in de boekwinkel zelf, of het winkelexemplaar lenen. Gebruikers van De Gids waren verder degenen die toegang hadden tot de deftiger leesinrichtingen, zoals een universiteitsbibliotheek, een sociëteit of een leesmuseum. Het Leesmuseum aan het Rokin in Amsterdam was zo'n leeszaal waar ongeveer vierhonderd gegoede burgers, voor het merendeel in de commerciële en vrije be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
roepen werkzaam, allerlei buitenlandse en Nederlandse publikaties konden inzien en bespreken. Zij moesten als lid zijn toegelatenGa naar eind9. Het lijkt of De Gids vanaf ongeveer 1880 wat minder exclusief werd. Hij kreeg een plaats in HBS-bibliotheken en kon in leesinrichtingen en volksbibliotheken van het Nut worden aangetroffen. Na 1900 kwam het blad ook beschikbaar voor het algemene publiek van de nieuwe openbare leeszalen. Een groot deel van de abonnementen ging naar de vele leesgezelschappen die Nederland van de achttiende eeuw tot ongeveer de tweede wereldoorlog teldeGa naar eind10. Bekend is, dat tenminste in de eerste helft van de negentiende eeuw juist tijdschriften tot de lectuur behoorden die bij voorkeur in gezelschapsverband werd aangeschaftGa naar eind11. Zeker bij een wat duurder blad als De Gids was daartoe reden. De uitgever en in iets mindere mate de redactie hielden steeds dit leesgezelschappubliek in gedachten. Het eerste prospectus (augustus 1836) probeerde de ‘bestuurders van leesgezelschappen’ te interesseren door te wijzen op het belang van een degelijk en actueel recenserend bladGa naar eind12. Na 1900 verzekerde Van Kampen de adverteerders dat inmiddels ‘alle goede leesgezelschappen’ op De Gids geabonneerd waren. Nieuwe abonnees zocht hij nu onder particulieren, aangezien de collectieve lezers hem geen meerinkomsten brachtenGa naar eind13. Als de uitgever zich incidenteel met het redactiebeleid bemoeide (in de jaren dertig van deze eeuw, toen De Gids commercieel een moeilijke tijd doormaakte), was het om de inhoud meer te conformeren aan de wensen van ‘het leesgezelschappubliek’, blijkbaar de kurk waarop de uitgave dreef. Een niet te onderschatten deel van dat publiek bevond zich in Nederlands-Indië. Al rond 1850 waren er Gids-lezers in de kolonie, bij een potentieel publiek van totaal ca. 5000 personenGa naar eind14. In deze periode betrok men uit het moederland voornamelijk nuttige, informatieve en periodieke lectuur, die op de sociëteit of in leesgezelschapsverband geraadpleegd werd. Vanaf ongeveer 1880 begon, met de toenemende vestiging van Europeanen, de uitvoer van boeken naar Indië te groeien. Rond de eeuwwisseling bedienden firma's als Van Kampen en Tjeenk Willink Gids-abonnees in tenminste Batavia, Semarang, Soerabaya en Bandoeng op Java, en Medan, Sabang en Padang op SumatraGa naar eind15. Voor de oorlog ontbrak dit tijdschrift zelden in de ‘leestrommels’ die een van de belangrijkste vormen van lectuurvoorziening waren in de kolonie. Deze impressie van Rob Nieuwenhuys vindt steun in het Gids-archief: er waren in 1940 tussen de 100 en 200 Indische abonnees, dat is 15-30% van het toenmalige totaal. Toen het blad door de oorlog zijn overzeese lezers niet meer kon bereiken werd dit niet alleen door Van Kampen betreurd. De oprichting van het algemeen-culturele tijdschrift De Fakkel (1940-1942) in Indië was mede bedoeld om het gemis van De Gids te compenserenGa naar eind16. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Oplage en verkoop, 1837-1940Het is dus moeilijk te bepalen voor welk publieksbereik de oplage- en verkoopcijfers staan. Toch zegt het wel iets dat een blad als De Gids een eeuw geleden, toen de Nederlandse bevolking eenderde van de huidige omvang had, de gemiddelde scholingsgraad lager lag en het blad verhoudingsgewijs duurder was, honderden abonnees meer telde dan de ruim 1200 van nu, en via de leesgezelschappen waarschijnlijk zelfs een be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
reik had van enkele duizenden lezers. In het totale tijdschriften- en informatieaanbod nam het blad blijkbaar een andere, meer prominente positie in dan tegenwoordig. De oplage van het tijdschrift is ook naar toenmalige verhoudingen lange tijd niet groot geweest. Pas aan het eind van de vorige eeuw was De Gids een betrekkelijk groot blad. Hij begon in 1837 met een waarschijnlijke oplage van ruim 300 en een intekening van 220 abonnees, bij een prijs van ƒ12,- voor een jaargang. Concurrerende maandbladen als Het Leeskabinet en de Vaderlandsche Letteroefeningen stelden daar (bij ongeveer gelijke prijs) ruim 1700 en 1050 intekenaars tegenover, en een goedkoper weekblad als het Nederlandsch Museum 4000. De Franse Revue des Deux Mondes, een voorbeeld voor De Gids, telde er 1500. Van zijn ongeveer 200 abonnees kon De Gids nauwelijks bestaanGa naar eind17. De geringe belangstelling in de eerste jaren reduceert Potgieters directe invloed wel tot zijn ware proporties. Dat de oprichting van De Gids een vernieuwing van de letteren, het nationaal besef en de politiek betekende, is niet zozeer een feitelijk juiste als wel een symbolische voorstellingGa naar eind18. Waarschijnlijk waren de kritische toon en de grondige geleerdheid van de bijdragen weinig geschikt om het gezochte leesgezelschappubliek voor De Gids te winnen. Potgieter zal overigens door de geringe aanhang niet zijn gaan twijfelen aan zijn aspiraties van nationale hervorming: hij wilde slechts de cultuurdragers bereiken; pas hun verbeterde arbeid zou op de burgerij werken. Maar uitgever Beijerinck had andere verwachtingen gekoesterd. Zijn bedoeling was geweest de Vaderlandsche Letteroefeningen te beconcurreren met een goed, gemoedelijk en populair, niet met een moeilijk en vernieuwend blad. Toen de afzet teleurstelde en De Gids verliesgevend bleef, deed hij hem eind 1840 over aan zijn leerling P.N. van Kampen, die zich in 1841 zelfstandig vestigde als boekhandelaar en uitgeverGa naar eind19. In de jaren 1840 nam de verkoop toe tot 400 (oplage 525 in 1847), genoeg om de uitgever een bescheiden winst te garanderen. Evenals zijn voorganger was Van Kampen een kwaliteitsbewuste maar voorzichtige ondernemer. Omdat zijn ervaring was dat het publiek niet van nieuwigheden hield, ging hij in 1847 maar schoorvoetend accoord met de wens van de redactie De Gids nog minder tot de letterkunde te beperken en hem om te vormen tot een degelijk-informerend, actueel en opinievormend blad. Inderdaad sloeg de nieuwe formule maar heel langzaam aan bij het bedoelde publiek, de vanaf 1848 geëmancipeerde en medeverantwoordelijke burgerij. Tien jaar lang stagneerde de verkoop onder de bereikte 400. Waarschijnlijk ook was De Gids, die in 1848 ondubbelzinnig koos voor Thorbeckes liberalisme, politiek te controversieel; de doctrinaire richting had immers nog maar een smal maatschappelijk draagvlakGa naar eind20. Van 1858 tot 1865 geven de beschikbare cijfers een gestage groei te zien, waarschijnlijk voor het eerst sinds 1848. Het aantal geabonneerden steeg met gemiddeld 50 per jaar, van ca. 420 in 1857 tot ca. 840 in 1865 (oplage 950). En dit ondanks een prijsverhoging in 1863 (van ƒ12,- naar ƒ15,-) en concurrentie van het nieuwe Haagse liberale weekblad De Nederlandsche Spectator (met een oplage van ca. 2000)Ga naar eind21. Deze opmars viel samen met de keuze van De Gids voor het theologisch modernisme, dé kwestie die in deze jaren het publieke debat beheerste. Er was, dat toont ook De Nederlandsche Spectator, blijkbaar een groeiend publiek dat zulke vrijzinnigheid waardeerde. Het be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
trekkelijke succes van De Gids in deze periode ondersteunt de veronderstelling dat het liberalisme meer aanhang verwierf onder de burgerij. Over de periode 1865 tot 1887 zijn geen cijfers bekend, maar waarschijnlijk zette de regelmatige groei door, van de ca. 840 abonnees in 1865 naar ca. 1500 in 1887Ga naar eind22. Het geruchtmakende uittreden van Potgieter en Busken Huet in 1865 lijkt geen nadelige invloed te hebben gehad. Eerder ontstaat de indruk dat De Gids, nu minder polemisch en vertegenwoordiger van het gevestigde, gouvernementele liberalisme, ‘ingeburgerd’ raakte en daardoor meer leesgezelschappen aan zich bond. Van de letterkundig georiënteerde maand- of tweemaandelijkse bladen was De Gids in het laatste kwart van de eeuw veruit het grootst. De nu geavanceerde Nieuwe Gids had 500 abonnees (tussen 1885 en 1892), zijn opvolgers het Tweemaandelijksch Tijdschrift (1894-1902) en de XXste Eeuw (1902-1908) tussen de 650 en 700. Duidelijk groter was het publiek voor weekbladen. Internationaal vergeleken bleef De Gids zeker niet achter bij soortgelijke Duitse en Britse bladen, alleen bij de geweldig succesvolle Franse Revue de Deux MondesGa naar eind23. De oplage van De Gids lag in de jaren negentig tussen 1750 en 1900. De top werd bereikt in 1901, met een oplage van 2100 en een verkoop van 1900. Hiervoor was wel het schandaalsucces van Couperus' feuilletonromans De Stille Kracht en Langs lijnen van geleidelijkheid in 1900 verantwoordelijk; de aanmeldingen overtroffen de opzeggingenGa naar eind24. Ook in het algemeen vond blijkbaar de meer esthetische koers die het blad sinds ongeveer 1890 volgde instemming. Minder zeker is of die inhoudelijke verschuiving op zich een sterk effect had op de groei van het aantal lezers. Deze zette immers al eerder in. Wel zijn er aanwijzingen dat De Gids inmiddels ook een publiek onder de sociale en intellectuele elite begon te bereiken. Tegelijk gingen meer exemplaren naar het buitenland: naar Nederlands-Indië en na 1900 ook naar België, Zuid-Afrika en andere landen waar Nederlanders werkzaam waren, en naar buitenlandse bibliotheken. Geabonneerd was zelfs prins Roland Bonaparte (1858-1920), achterneef van Napoleon IGa naar eind25. Toch zette vanaf 1902 een langzame daling in, naar ongeveer 1600 tot 1700 kopers. De verklaring zal wel liggen in de oprichting van het maandblad Onze Eeuw (1901-1924), een conservatieve tegenhanger van De Gids, bedoeld voor diegenen die het estheticisme, de romans van Couperus en de vrijzinnig-democratische koers afkeurden. Ook het literaire Groot Nederland (1903-1944), waaraan De Gids Couperus verloor, werd een duidelijke concurrent. Verwey's ambitieuze tijdschrift De Beweging (1905-1919) lijkt met zijn gemiddeld 280 abonnees geen serieuze bedreiging te zijn geweestGa naar eind26. Tot 1914 zijn de gegevens overigens schaars. Vanaf dat jaar zijn alle halfjaarcijfers bekend en deze bieden de trieste aanblik van geleidelijke maar onstuitbare achteruitgang. Tot 1916 handhaafde De Gids zich, met 1682 abonnees. Een viertal door de oorlogsomstandigheden noodzakelijke prijsverhogingen tussen 1916 en 1920, die de kosten van een abonnement van ƒ15,- op ƒ27,50 brachten, bleken funest, hoewel ook de concurrentie in prijs meesteeg. In 1926 werden nog maar 1250 abonnementen afgezet, in het jubileumjaar 1936 slechts 681, in 1940, toen Nederlands-Indië onbereikbaar werd, 490. Pas in 1945 vond een kortstondige opleving plaats (725). De jaarlijkse daling verliep regelmatig, met dramatischer momenten in 1919-1920 (verlies van 140 abonnees, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
door sterke prijsverhoging), 1931-1932 (150 abonnees, toen de crisis inzette) en natuurlijk 1940-1941. Ook prijsverlagingen (in 1924 tot ƒ25,- en in 1933 tot ƒ20,-) konden het tij niet meer keren en bewerkten hoogstens een vertraging van de neergang (1924-1929 en 1936-1940)Ga naar eind27. Dit duidt erop dat de oorzaken structureel waren. Om te beginnen volgde de achteruitgang het ritme van de economische conjunctuur (1916-1923, 1924-1929, 1929-1932-1936). Het is ook waarschijnlijk dat met de uitbreiding van openbare bibliotheken sinds het begin van de eeuw het aantal leesgezelschappen afnam: het resultaat van deze ontwikkeling was misschien een verruiming van het publiek, maar tevens een verminderde afzet van abonnementen. Zekerder is dat na 1900 De Gids als publiekstijdschrift gemarginaliseerd werd door de opkomst van allerlei geïllustreerde populair-burgerlijke bladen, weekbladen met een grotere actualiteitswaarde en kranten met kunsten literatuurrubrieken. De algemene schaalvergroting in oplagen, van honderden of duizenden naar tienduizenden, kon een tijdschrift van het type van De Gids niet meemaken. Voor 1900 was er een veel geringere afstand geweest tussen dit maandblad en kranten als Het Handelsblad, NRC en Het Vaderland, met hun oplagen onder de tienduizendGa naar eind28. Geconfronteerd met de opkomst van een actueel gerichte massapers koos de redactie bewust voor behoud van beschouwelijkheid, duurzaamheid en een enigszins deftig karakterGa naar eind29. In de categorie literaire of culturele maandbladen sloeg De Gids in de jaren dertig overigens niet eens een slecht figuur.Ga naar eind30 Het is dan ook de vraag of de achteruitgang wel inderdaad zozeer aan de compromisloze degelijkheid van de inhoud te wijten is als J.W. van Kampen meende. De uitgever drong in de jaren dertig aan op meer literatuur en minder wetenschap die het blad te exclusief en ontoegankelijk maakte voor het ‘algemeene, hoofdzakelijk leesgezelschappubliek’ waarvan zijns inziens het voortbestaan afhing. Hij voelde er weinig voor toe te leggen op bijdragen over pre-Helleense wiskunde die meer bij de KNAW op hun plaats warenGa naar eind31. De Van Kampens hebben zich steeds nette maar behoedzame uitgevers getoond, nooit idealisten. Een bescheiden winst was voldoende, maar nimmer zijn zij bereid geweest op de uitgave van het tijdschrift toe te leggen. Juist in de moeilijke jaren dertig, toen incidenteel verlies werd geleden, maakte de uitgever duidelijk De Gids primair te beschouwen als een commercieel project dat winst behoorde op te leveren. De redactie vond daarentegen dat de Van Kampens in het algemeen te weinig de imponderabele voordelen van de uitgave erkenden, zoals het prestige, de contacten met auteurs en het netwerk van nuttige relaties dat de Gids-kring vormdeGa naar eind32. Inderdaad was in de negentiende eeuw de opbouw van het fonds nauw met De Gids verbonden geweest. Ondanks de marginalisering bleef De Gids betrekkelijk invloedrijk. Eerbiedwaardige ouderdom en gecultiveerde traditie verleenden hem in het conservatieve vooroorlogse Nederland een bijzonder prestige. De kring van redactie, auteurs en lezers maakte nog deel uit van, of had toegang tot, academische, bestuurlijke en politieke elites. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
bliek. Dieper dan tot plausibele suggesties kunnen wij met het beschikbare materiaal ook niet reiken. Ik bespreek hierna wel enkele arbeidsintensieve methoden om aan gegevens te komen, maar de vraag is of het belang van die gegevens evenredig is aan de onderzoeksinspanning. Het anonieme bibliotheekpubliek zal bovendien altijd buiten beeld blijven. Welke bronnen en methoden kan de onderzoeker benutten bij het samenstellen van een compositiefoto van het publiek, als er geen lezersadministratie bewaard is? Men zou de bronnen kunnen verdelen in twee groepen, waarvan de eerste het beoogde of vermeende publiek en de tweede het feitelijke publiek zichtbaar maakt. Het geïntendeerde publiek kan worden afgeleid uit de inhoud en prijs van het tijdschrift, uit de prospectussen en uit advertentiemateriaal. Feitelijke lezers vertonen zich in lezersbrieven en inzendingen, kopers in boekhandelsadministraties en lezersgroepen in leesgezelschapsarchieven en bibliotheekcatalogi. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
De inhoud als indicatorAuteurs richtten zich impliciet of expliciet tot een publiek waarvan zij meenden, verwachtten of hoopten dat het De Gids las. Door hun opinies, stijl, toon en verwachtingen creëerden zij een ‘wij’-groep temidden van ‘zij’-groepen. Wie behoorden er tot het toegesproken publiek? Gaat men op de inhoud van De Gids af, dan was de ‘impliciete lezer’, zoals hij in de literatuurwetenschap heet, de hoog opgeleide mannelijke grootburger van uitgesproken liberale en (vrijzinnig-)protestantse signatuur. Voor vrouw en kinderen was het blad niet bedoeld, maar dat ook zij het gedeeltelijk lazen, nam men wel aan. Na 1875 lijken auteurs rekening te houden met nieuwe lezers: niet academisch of humanistisch gevormden, het hele burgerlijk gezin. In het Interbellum werd toch weer een intellectueel zeer gevorderd publiek verondersteld en meenden auteurs ook dat De Gids toegang had tot politici en beleidsmakers. Ruim een eeuw lang sprak het tijdschrift wel over katholieken, orthodox-protestanten of confessionelen, over aristocraten en kleine burgerij, over armen, arbeiders, socialisten en radicalen - maar niet tot deze groepen. Vertrouwdheid van het ‘eigen’ publiek met deze kringen werd niet vanzelfsprekend geacht. Is de inhoud als indicator betrouwbaar? De mening van auteurs of de inhoud op zichzelf is niet voldoende voor een publieksreconstructie. Het oudere ‘sociologisch-litteraire’ onderzoek bijvoorbeeld kon nog niet meer doen dan zich een publiek voorstellen bij de verschillende literaire stijlen. Het recente onderzoek naar de spectatoriale geschriften toont dat in deze moraliserende publicistiek effectief gespeeld werd met gefingeerde lezers; de bedoeling van deze bladen was misschien bovenal een burgerlijk publiek te scheppen. Voorzichtigheid is dus gebodenGa naar eind33. Toch kan een tijdschrift dat anderhalve eeuw bestaat zich niet duurzaam en structureel in zijn publiek vergissen. Een boek is een eenmalige aanschaf; aan een tijdschrift verbindt men zich voor langere tijd. Niveau, prijs en aard van het blad selecteren een bepaald publiek. Een tijdschrift vindt niet zomaar, het vormt zich ook een publiek, eerst door zijn programma, op den duur ook door reputatie. De Gids blijkt na enige tijd een bepaalde kring, of kringen, te hebben kunnen binden of formeren. Er was kennelijk een groep lezers die met de inhoud | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
sympathiseerde, het niveau aankon en zich een betrekkelijk duur abonnement permitteerde (al waren er natuurlijk ook lezers zonder eigen abonnement). Blijkbaar bestond dat publiek, in sociaal, levensbeschouwelijk en politiek opzicht, inderdaad globaal uit goed opgeleide, standsbewuste grootburgers, relatief vrijzinnige protestanten (incidenteel een vrijzinnige katholiek), en liberalen, rond 1850 van Thorbeckiaanse richting, rond 1890 inmiddels van conservatieve signatuur en in het Interbellum in een weinig gemarkeerde zin. Voor niet-hoogopgeleide lezers was aan De Gids weinig te beleven. De wetenschappelijke recensies voor 1848 en de zware theologische en filosofische beschouwingen in de negentiende en twintigste eeuw stelden bepaald hoge eisen en waren vaak gericht tot vakgenoten. Voor diverse disciplines gold De Gids lang in de negentiende eeuw nog als semi-vakblad. Na 1900 wilde hij een brug vormen tussen wetenschappelijk specialisme en publiek. Hoe moeilijk dat soms was blijkt als wij zelfs redacteuren nederig horen bekennen: ‘zulke stukken wekken in mijn onphilosophisch hoofd slechts ontzag. Hier en daar doet een lichtflits mij er een stukje van volgen en dan vind ik het interessant’Ga naar eind34. In de vorige eeuw werd vertrouwdheid met vreemde en klassieke talen verondersteld; soms kreeg de lezer zelfs onvertaald Hebreeuws of Arabisch voorgezet. Pas na 1875 begonnen auteurs zich toeschietelijker te tonen. Binnen- en buitensluitend werkte ook de conventionele eruditie, het fonds van historische of mythologische verwijzingen en citaten uit de wereldliteratuur waarmee de bijdragen doorspekt waren. Wie zijn klassieken, Goethe of vaderlandse geschiedenis niet kende, las De Gids als een vreemde. Gaat men af op de besproken onderwerpen en vraagstukken dan verschijnt een welgesteld en maatschappelijk leidinggevend publiek, burgers die naar de schouwburg en de concertzaal gingen en filantropische en culturele instellingen bestuurden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
ProspectussenDe prospectussen, gericht tot potentiële abonnees of adverteerders, bevatten weinig specifieke informatie. ‘Wie leest “de Gids”?’, vroeg een prospectus van 1932, maar het antwoord was meer vleiend en wervend dan informatief: ‘Ieder ontwikkeld mensch, die op de hoogte wil blijven van de geestelijke stroomingen van zijn tijd, - die de beste lectuur wenscht - kortom die méér dan louter stoffelijke belangen kent’. Interessanter is dat De Gids zich in deze periode van verzuiling en specialisatie profileerde als tijdschrift voor ‘een algemeen-Nederlandsch intellectueel publiek’ en ‘het Nederlandsch beschaafd gezin’, los van groeps- en partijbinding. Voor het overige verzekerden de prospectussen (1889, 1908, 1915) slechts dat De Gids alle beschaafde leesgezelschappen bereikte en het meest verspreide van de serieuze maandbladen was. Duidelijk is de gerichtheid op leesgezelschappenGa naar eind35. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
AdvertentiemateriaalEen onzekere maar ‘belangeloze’ bron vormt het advertentiemateriaal in het tijdschrift. Adverteren kost geld en adverteerders maken dus bij hun keuze een schatting van het publiek. Reclame en aankondigingen geven een indicatie van de kring die verondersteld | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
werd De Gids te lezen: man, vrouw of gezin, beroepsgroepen, sociale positie, welvaartsen ontwikkelingsniveau. Meestal ontbreekt dit leerzame materiaal omdat het bij het inbinden van de jaargangen verwijderd wordt, maar in elk geval vanaf 1860 bevatte het blad advertenties. Tot na 1900 betrof het bijna alleen reclame voor boeken en tijdschriften, van Van Kampen zelf of van andere uitgevers. Na 1910 werd dit aanbod verrijkt met advertenties voor onder meer woninginrichting, voedingsmiddelen, een particulier opleidingsinstituut en kantoormateriaalGa naar eind36. Wat blijkt hieruit? Ten dele verschijnt hetzelfde goedopgeleide, betrekkelijk welgestelde en maatschappelijk-cultureel leidinggevende publiek: gemeentebestuurders, beleidsmakers op koloniaal gebied, voogden en hoofden van scholen en opvoedingsinrichtingen, bestuurders van leesinrichtingen en van het Nut, mensen die hun kinderen naar een duur internaat lieten gaan. Maar er zijn uitbreidingen en accenten die de inhoud van De Gids niet direct doet vermoeden. De advertenties betroffen het hele gezin en huiselijk leven van de burger: de vrouw als huisvrouw en als lezer, voeding, scholing en lectuur voor kinderen, inrichting en verzorging van het huis. Aangesproken werden ook mensen werkzaam in handel, bedrijf en scheepvaartwereld, beroepsgroepen die geen stempel op de inhoud drukten. Verder was veel geadverteerde lectuur bedoeld voor degenen die in het lager en middelbaar onderwijs werkten of daarvoor verantwoordelijk waren. Geadverteerde boeken werden overigens zeker niet als regel in De Gids besproken. Inhoud en advertentierubriek stonden naast elkaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Correspondentie met en over lezersNiet het geïntendeerde maar het feitelijke publiek vertoont zich, zij het niet systematisch, via het redactiearchief en in correspondentie van direct bij De Gids betrokkenen. Ook deze gegevens bieden slechts een impressie. Ze dienen eigenlijk vooral ter correctie of controle van het bovengegeven beeld. Ten eerste zijn er brieven van lezers. In het geval van De Gids zijn deze zeldzaam en wat willekeurig aanwezig. De mate van representativiteit is onduidelijk. Soms reageerden politici, zoals in 1886 minister Heemskerk of in 1893 oud-minister RochussenGa naar eind37. Lezers die zich over iets beklagen, menen vaak namens een groep of zelfs hèt publiek te spreken. De predikant Mensinga waarschuwde in 1847 de redactie dat De Gids ook door vrouwen gelezen werd en dat daarom al te expliciete fysiologische terminologie in wetenschappelijke recensies behoorde te worden vermedenGa naar eind38. Een van de lezers die zich druk maakten over de ‘pornographische’ romans van Couperus in jaargang 1900 was de weduwe Hoekstra-Van Geuns die en passent een typering gaf van het publiek. De Gids was ‘een tijdschrift van goeden huize’, voor ‘beschaafde en ontwikkelde, of naar ontwikkeling strevende, menschen’ en werd niet enkel door wereldwijze estheten gelezen, maar, meer dan gij misschien vermoedt, in de huiskamers van mannen en vrouwen die na dagen van inspannenden arbeid om den broode zich een paar vrije uren weten te veroveren en geen grooter genot kennen dan zich een wijle te ontrukken aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
den uitdoovenden invloed van den dagelijkschen sleur door het lezen van goedgeschreven studiën over onderwerpen van wetenschap en kunst, door zich op de hoogte te stellen van sociale vragen en zich te verkwikken aan juweeltjes van proza en poëzie. Door Couperus kon men De Gids niet meer in de huiskamer hebben, waar opgroeiende jongeren zulke lectuur in handen konden krijgen als vader onverwachts ‘werd afgeroepen naar de fabriek of het kantoor of bij een patient’. Blijkbaar gaat het hier om het grootburgerlijk milieu. Niet helemaal duidelijk is of de schrijfster dezelfde kring bedoelde, toen zij toevoegde dat De Gids ‘voor velen’ gold als ‘de bijna eenige bron om hun kennis te vermeerderen, hun intellect te ontwikkelen en zich een oordeel te leeren vormen over sociale en politieke vraagstukken’Ga naar eind39. Naast zulke reacties van lezers is er de correspondentie met inzenders van niet-gevraagde bijdragen. Publiek en medewerkers vormen geen strikt gescheiden kringen. Ook hier betreft het mensen die zich kennelijk met het blad verwant voelen. Niet noodzakelijk abonnees, maar toch min of meer regelmatige lezers. Representatief is deze groep slechts voor het meest actieve deel van het publiek - de potentiële auteurs. Hun titel, functie en woonplaats geven een indicatie van het opleidingsniveau, de maatschappelijke positie en de verspreiding van (een deel van) het Gids-publiek. In het redactiearchief is een kopieboek van uitgaande brieven (1843-1856) dat zulke informatie bevatGa naar eind40. Van de ruim 180 personen die met het tijdschrift in contact stonden was tenminste 75% universitair gevormd, zeker 46% ook gepromoveerd, en 10% hoogleraar. Juristen en theologen waren het best vertegenwoordigd, gevolgd door medici en als docent werkzame filologen. Zo'n 10% van de correspondenten had zeker niet gestudeerd; zij waren officier, werkzaam in handel en bedrijf, scheepsgezagvoerder of welgesteld ambteloos burger. Van ongeveer 15% is de status onduidelijk. Al vrij vroeg was de verspreiding van De Gids nationaal, althans onder een smalle intellectuele bovenlaag. Weliswaar zaten de meeste correspondenten in Leiden (30), Amsterdam (26) en Den Haag (22), maar met uitzondering van Limburg was de provincie behoorlijk vertegenwoordigd: de helft van het aanbod uit de provincie betrof spontane inzendingen. De correspondentie rond 1930 levert ongeveer hetzelfde beeld op, al ontbreekt hier een dergelijke regelmatige bron. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Klantenboeken, leesgezelschapsarchieven en catalogiHarde gegevens kunnen verder alleen gewonnen worden langs een omweg en door uitgebreid stelselmatig onderzoek waarvan ik hier slechts het principe uiteen kan zetten. Een erkende bron in het lezersonderzoek zijn de bewaard gebleven ‘klantenboeken’ van enkele grote boekwinkels en uitgevers-boekverkopers, zoals Van Benthem en Jutting in Middelburg, Luchtmans/Brill in Leiden, Erven Bohn in Haarlem en Tjeenk Willink in ZwolleGa naar eind41. Relevant voor De Gids zijn natuurlijk ook de enkele overgebleven brievenboeken van de eigen uitgever Van Kampen (1890-1913). Integraal of steekproefsgewijs doorgenomen, tonen deze bronnen de kopers van De Gids, soms met titels en woon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
plaats. Aanvullend prosopografisch onderzoek kan dit nog vage beeld verscherpen. Men mag aannemen dat de Gids-kopers van plaatsen als Middelburg, Leiden, Haarlem en Zwolle een juiste indruk geven van het publiek als geheel. Het (midden-)negentiendeeeuwse publiek van De Gids omvatte dan leden van de locale (of regionale) bestuurselite, kantonrechters, artsen, predikanten, hoogleraren, ambteloze renteniers, zakenlieden, leraren maar ook wel een kapitein, chirurgijn-majoor en belastingontvanger.Ga naar eind42 Overigens waren niet alle klanten kopers; vrij vaak werden losse afleveringen tegen betaling van de boekhandel geleend, ook door de baron en de jonkheer. De waarde van klantenboeken als bron moet niet overschat worden. De leners, kopers en geabonneerde instellingen vormen maar zelden ‘typische’ Gids-lezers: vaak lazen zij tegelijk allerlei periodieken van een ander gehalte. Behalve in boekhandelsadministraties kan men de lezers ook zoeken in de archieven van leesgezelschappen en via catalogi van leesinrichtingen (leesmusea, schoolbibliotheken, Nutsbibliotheken, openbare leeszalen). Als er archieven beschikbaar zijn van leesgezelschappen en bibliotheken die in de klantenboeken als koper vermeld staan, krijgt men zicht op de sociale positie en levensbeschouwelijke oriëntatie van groepen lezers. Het is echter ook mogelijk om zulk onderzoek niet vanuit de klantenboeken te doen maar in een bepaalde plaats of regio, die dan als pars pro toto geldt: welke leesgezelschappen en bibliotheken hadden een abonnement en welk soort publiek vertegenwoordigden zij? Aangezien echter zeker niet alle geabonneerde instellingen een archief hebben nagelaten, kan een eenzijdig of vertekend beeld ontstaan. Nader onderzoek naar de in de klantenboeken voorkomende leesgezelschappen is hier niet gedaan; wel zijn gegevens verwerkt uit oriënterend onderzoek naar leesgezelschappen in de Noordelijke provinciesGa naar eind43. Over het bereik dat De Gids had via verschillende typen bibliotheken, is nog weinig bekend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Compositieportret van het publiek rond 1850, 1890 en 1930.Welke indruk van het Gids-publiek ontstaat nu uit de combinatie van al dit ongelijksoortige materiaal? Hoewel er zeker constanten zijn, is het onhistorisch om te suggereren dat er gedurende een eeuw hetzelfde publiek zou zijn geweest. Ik kies daarom drie willekeurige momenten op veertig jaar afstand van elkaar, rondom 1850, 1890 en 1930, voor een poging tot publieksreconstructie. Midden negentiende eeuw lag de oplage rond de 500, waarvan er 400 verkocht werden. Een relatief groot deel, honderd exemplaren, vond verspreiding als ruilabonnement en in de eigen kring van medewerkers, die dus in niet onbelangrijke mate voor eigen parochie preekten. De inhoud lijkt niet bedoeld om het blad populair te maken: het bevatte weinig bellettrie, de literaire kritiek oordeelde hard over de schrijvers die bij het publiek in de gunst stonden en de wetenschappelijke bijdragen waren vaak zware kost, ook voor ontwikkelde lezers. Maar vooral limiteerde De Gids zijn publiek door zich niet alleen in te laten met politiek, maar zich bovendien voor Thorbecke en een principieel liberalisme uit te spreken in een periode toen deze richting nog weinig aanhang had. Het blad uitte zich niet sterk anti-katholiek, maar richtte zich tot een enigszins kritisch | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
protestants publiek, blijkens de soort van theologische bijdragen, de kring van medewerkers en de schatting van de auteurs. De veronderstelling van een recensent, dat De Gids relatief veel belangstelling vond bij ‘dissenterse’ predikanten, dus onder doopsgezinden, remonstranten en lutheranen, vindt enige bevestiging in de samenstelling van de eigen kring en in de keuze van onderwerpenGa naar eind44. De maatschappelijke groep waarmee het tijdschrift zich associeerde was de goed opgeleide (meestal humanistisch gevormde) hogere burgerij. Hierop wijzen althans de onderwerpen, stijl, sociaal-economische standpunten en profilering tegenover andere sociale groepen, van de aristocratie tot de ‘vierde stand’. Dit beeld vindt ondersteuning in de beschikbare gegevens over daadwerkelijke lezers en geabonneerden. De Gids kon in elk geval worden aangetroffen in de universiteitsbibliotheken, in de beperkt toegankelijke, sociëteitachtige leesmusea en bij leesgezelschappen van standing, zoals ‘Miscens Utile Dulci’ te Leiden, het ‘Leesgezelschap van 1768’ te Groningen, ‘Nuttig en Aangenaam’ te Middelburg of ‘Moderata Durant’ te HoogeveenGa naar eind45. De leden van dergelijke gezelschappen behoorden tot de plaatselijke notabelen: jonkheren, hoogleraren, stedelijke bestuurders, rechters, advocaten en notarissen, artsen, predikanten, officieren, apothekers, kostschoolhouders, fabrikanten en handelslieden, en soms ‘dames’. Waarschijnlijk bereikte De Gids een sociaal gelimiteerd publiek, maar wel, naar de nationale bedoelingen van het blad, een landelijke bovenlaag, van Schoondijke in Zeeuws-Vlaanderen tot Makkum in FrieslandGa naar eind46. Onderzoek in de Middelburgse klantenadministratie suggereert dat De Gids tot ongeveer de jaren 1850 meer door particulieren dan door leesgezelschappen gekocht werd. Na 1860 waren de kopers vooral - en tenslotte bijna alleen nog - leesgezelschappen. En van alle gezelschappen die bij Van Benthem en Jutting klant waren, was rond 1850 15%, na 1880 35 tot 40% op De Gids geabonneerdGa naar eind47. Dit zou kunnen duiden op toenemende acceptatie van het blad, dat rond 1850 nog exclusief was of als controversieel gold. De particuliere lezers die bekend (en hiervoor genoemd) zijn, behoren tot dezelfde groep als de leesgezelschappen. Dat ‘eenvoudige Geldersche boerenlui’ (rentenierende papiermakers) De Gids lazen, ‘ofschoon zij lang niet alles begrijpen’, gold kennelijk nog in 1864 als zo curieus, dat redacteur Vissering er gelijk over naar Potgieter schreef, toen hij deze lectuur bij zijn vakantie-buren aantrofGa naar eind48.
Rond 1890 was de situatie gewijzigd. De oplage bedroeg nu 1750 exemplaren en de afzet was sinds 1850 verviervoudigd. Er lijkt sprake van een toenemende ‘verburgerlijking’, misschien ook van een zekere ‘democratisering’ en van een grotere internationale verspreiding van De Gids. Inhoudelijk was het blad inmiddels van conservatief-liberale signatuur. Het verzette zich tegen kiesrechtuitbreiding, de politieke mobilisatie van de confessionele middenstand en socialistische agitatie. Kennis van het socialisme, de toestand van de arbeiders en het kleinburgerlijke confessionele milieu werd bij het eigen publiek niet verondersteld. De redactie van deze periode was naar sociale samenstelling de meest elitaire die het blad ooit gehad heeft. De toon, onderwerpskeuze, esthetiek en maatschappijbeschouwing getuigden - soms onbedoeld - van zelfgenoegzame burgerlijkheid. Met toneel- en muziekrubrieken bediende De Gids de welgestelde burgerij. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
geadverteerde boeken en tijdschriften zochten hetzelfde publiek: het burgerlijk gezin, kunstminnaars en mannen werkzaam in zaken, bedrijf en onderwijs. Ook de typering van briefschrijfster mevrouw Hoekstra heeft op deze lezers betrekking: de hardwerkende ondernemer, zakenman of arts en hun gezin. De Gids was geen ‘jong’ tijdschrift meer. In 1874 begonnen de jong-liberalen een eigen blad, Vragen des Tijds; in 1885 kreeg het esthetisch en politiek vernieuwingsstreven in De Nieuwe Gids een orgaan. Het toenmalige beeld van De Gids blijkt uit een typering in het Nieuwsblad voor den Boekhandel (1886): een ‘voornaam’ blad, dat ‘door ouders en patroons als de deftige, betrouwbare Gids’ aan jongeren werd voorgehoudenGa naar eind49. Toch was de politieke signatuur niet bepalend. Want tegen 1900 koos De Gids voor de democratisch-vrijzinnige en een veel minder conservatief-moraliserende richting, zonder dat dit de aanhang schaadde. Of men moet aannemen dat het publiek de wending meemaakte. Levensbeschouwelijk bleef het tijdschrift ethisch-protestants georiënteerd. Volgens redacteur Van Hall werd het blad uit christelijke leesgezelschappen geweerdGa naar eind50. Een andere vraag is of De Gids toegankelijker werd voor een nieuw publiekssegment. Zeker tot 1865 had het blad zich vooral gericht tot de cultuurproducenten: intellectuelen en vakgenoten schreven voor elkaar en discussieerden wel in aanwezigheid van, maar niet voor het publiek. Aan het eind van de eeuw lijkt de verhouding van het blad tot zijn publiek veranderd. Enerzijds werden zijn opvattingen conventioneler, anderzijds werd het een soort publieksvoorlichtende autoriteit. Rond 1890 vond de redactie dat een Gids-criticus niet schreef ‘voor de koks maar voor de gasten’Ga naar eind51. Inderdaad traden sinds de jaren zeventig de recensenten meer en meer op als keurmeesters ten behoeve van de leesgezelschappen. Met de professionalisering nam de afstand van de wetenschap tot het publiek toe en werden de Gids-auteurs deskundigen die belangstellende leken uitleg gaven, al bleef dit ‘haute vulgarisation’. Het conventionele geleerdheidsvertoon nam af. Misschien zag Busken Huet deze ontwikkeling, toen hij in 1878 afkeurde dat tijdschriften als De Gids, in plaats van de standaard van de Nederlandse cultuur te zetten, ‘sedert de opkomst van het middelbaar onderwijs, de geabonneerden behandelen als eene klasse leergrage knapen en meisjes, aan welke een docent kollege staat te geven’Ga naar eind52. Zijn er andere aanwijzingen voor deze tendens? Dat ‘alle goede leesgezelschappen’ geabonneerd waren is meer een waardeoordeel van de uitgever dan een feitGa naar eind53. Wel zou het kunnen dat De Gids steeds meer een tijdschrift werd voor de leesgezelschappen. Maar waren dat ook andere, minder exclusieve gezelschappen? De beschikbare gegevens bieden geen zekerheid. De Gids vond echter niet alleen verspreiding via leesgezelschappen. Een aanwijzing dat het blad een wat breder, naar ontwikkeling en voorlichting strevend publiek ging bereiken (of een publiek dat maatschappelijk wilde stijgen door zich aan de kennis en waarden van de sociaal-culturele elite te conformeren), vormt zijn verschijnen in middelbare-schoolbibliotheken, in de modelcatalogus voor de volksbibliotheken van het Nut en in de openbare leeszalen die na 1900 ontstonden juist om de standenscheiding in kennis, informatie en verstrooiing weg te nemen.Ga naar eind54 Volksbibliotheken en afdelingen van de Bond van Boekverkopersbedienden vroegen de uitgever om presentabonnementenGa naar eind55. Er was dus zeker een nieuwe belangstelling van ‘onderaf’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Rond 1930 is het beeld weer veranderd. Het bedoelde en het werkelijke publiek lijken sterker uiteen te lopen en een groter deel van het publiek wordt voor uitgever, redactie en onderzoeker anoniem. Er waren nog ongeveer 1100 abonnees, maar hun aantal liep met gemiddeld meer dan 50 per jaar terug. Dit proces lijkt zich overigens te hebben onttrokken aan het oog van het publiek en de pers, die De Gids bij zijn eeuwjubileum (december 1936) huldigde. Juist in deze jaren presenteerde hij zich als ‘het nationale tijdschrift’ voor een algemeen intellectueel publiek; de overige pers erkende de aanspraak op deze titelGa naar eind56. Boven verzuiling, generatie en specialisme, zonder binding aan een programma, richting of stijl wilde De Gids het blad zijn dat als enige de ‘nationale cultuur’ vertegenwoordigdeGa naar eind57. Maar de verhouding tot het publiek was andermaal gewijzigd. In zijn begintijd was het tijdschrift er om de cultuurdragers op te voeden en zo de burgerij te vormen. Rond 1890 richtte het zich naar zijn burgerlijk publiek. Nu beschouwde de redactie De Gids als een monument dat zijn bestaansgrond had in zijn traditie en verantwoordelijkheid voor de ‘nationale cultuur’. Het publiek was er om deze nobele onderneming te ondersteunen en moest zich maar tot het peil van het tijdschrift verheffen. Nog steeds gold het blad als liberaal. Van deze strekking was het politieke commentaar, de lezers kregen een liberaal stemadvies en reflecties op het liberalisme waren hier op hun plaatsGa naar eind58. Maar dit liberalisme stond nu vooral voor algemeenheid of neutraliteit, de overblijvende positie in een verder geheel verzuilde samenleving. De maatschappijen cultuurbeschouwing was conservatief en vooral hautain-antimodernistisch. De Gids was beschaafd-antidemocratisch en zeker nog antisocialistisch gezind. Met zijn hang naar traditie, nationale, burgerlijke waarden en ‘moreel gezag’ onderscheidde De Gids zich minder dan voorheen van confessionele bladen. Door het redacteurschap van Anton van Duinkerken (vanaf 1934) werd voor het eerst ook voor het katholieke volksdeel de afstand kleinerGa naar eind59. Toch was het verzet in eigen kring tegen duidelijk katholieke manifestaties nog voldoende om te verhinderen dat Van Duinkerkens ‘Ballade van den Katholiek’ in De Gids afgedrukt werd (1935) en protestanten zich voor het hoofd gestoten zouden kunnen voelenGa naar eind60. Duidelijk protestants was het blad overigens niet meer. Het toonde nog wel een ernstig en ethisch humanisme vanuit een algemeen-christelijke inspiratie. In de nog steeds gesegmenteerde maar vergeleken met de negentiende eeuw meer grootschalige en diffuse samenleving van het interbellum laat het potentiële lezerspubliek zich moeilijker afleiden uit de inhoud van De Gids, die bovendien zelf minder een stellige richting toonde. Welke verwachtingen hadden lezers en inzenders? Zij veronderstelden dat het blad een vrij groot, algemeen, intellectueel en leidinggevend publiek bezat. Via De Gids meende men een niet tot vakgenoten beperkt en een nationaal denkend publiek te bereiken. Hier was het forum voor degelijk behandelde onderwerpen van nationaal belang. Het blad werd geacht toegang te hebben tot ‘leidende kringen’: hoge ambtenaren, politici, beleidsbepalende instanties. Men zocht het voor discussieen pressiestukken op het gebied van onderwijs, defensie, economie, koloniaal bestuur en buitenlandse politiek. Zijn bekendheid en prestige verleenden De Gids inderdaad die | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
toegang, direct of indirectGa naar eind61. Deze werden door uitgever, redactie èn pers zorgvuldig gecultiveerd in deze periode van teruglopende aanhang. Gids-lezers die naar de pen grepen, eisten handhaving van de oude degelijkheid en ernst. Maar ontevreden lezers konden zich ook uiten door opzegging van het abonnement en van deze mogelijkheid werd blijkbaar veel gebruik gemaakt. Volgens de uitgever vonden veel leesgezelschappen De Gids ‘te zwaar’Ga naar eind62. Hij meende te weten dat het publiek bellettrie en actualiteit wilde. De redactie echter liet zich geheel leiden door de eigen normen en overtuigingen, de vermeende eisen van de Gids-traditie en ook wel door verzoeken uit de eigen academische kring. Mag men aannemen dat Van Kampen beter dan de redactie de lezers kende? Ten dele: het was zijn vak en hij had zicht op een deel van het abonneebestand. Toch was ook zijn blik beperkt, alleen al omdat de meeste bestellingen waarschijnlijk via de boekhandel liepen. Van Kampen klemde zich vast aan de leesgezelschappen, maar het is mogelijk dat met de verbreiding van de openbare bibliotheek dit type instelling structureel op zijn retour was of dat in het algemeen de leesportefeuille een lichtere samenstelling begon te krijgenGa naar eind63. Dat De Gids te vinden was in openbare en volksbibliotheken tot Appingedam en Steenwijk toe, betekende waarschijnlijk nieuwe lezers maar minder betalende abonnees. Gezien de groei van het aantal openbare leeszalen sinds enkele decennia mag men aannemen dat dergelijke instellingen rond 1930 5-10% van de abonnees vormden. Welk percentage de leesgezelschappen uitmaakten, is onbekend. Nog steeds had het blad een behoorlijke buitenlandse verspreiding, te oordelen naar reacties en inzendingen. Tot de binnenlandse inzenders die zichzelf of de eigen groep tevens als lezers beschouwden, behoorden als voorheen academici, officieren en beoefenaars van de vrije beroepen, maar nu ook wel onderwijzers, journalisten, studenten en vrouwen met of zonder beroep. Onder deze lezers waren tamelijk veel ‘dubbele namen’ die goedgesitueerde families doen vermoeden. Ook de adverteerders veronderstelden blijkbaar een publiek dat kunst bezat, naslagwerken kocht en zich binnenhuisdecoratie, een dure schoolopleiding en de wintersport kon permitteren.
Het portret van het Gids-publiek blijft een collage van impliciete gegevens, aanwijzingen, veronderstellingen en echte lezers die zich even vertonen. Het voldoet om de ware betekenis van het tijdschrift te onderscheiden van zijn aspiraties en beeldvorming. Met het beschikbare materiaal, zelfs als het uitgebreider onderzocht zou worden, kan alleen in de stijl van Picasso worden geportretteerd, niet in die van Holbein. Maar weten wij soms hoe diens Erasmus er echt heeft uitgezien? | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage II
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel I: rond 1840
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel II: rond 1885
|
|