Klein-Jantje en de kinderen van Modderstad
(1902)–Otillia Adelborg– Auteursrecht onbekend
[pagina 2]
| |
[pagina 3]
| |
Als kleine varkens eten zij.
Het plaatje toont het aan hierbij.
Wanneer hun moeder eten gaf.
Dan likken zij de bordjes af.
| |
[pagina 4]
| |
Klein-Jantje Kwam in Modderstad,
Waar zich géén kind gewasschen had.
Bah!... riep hij uit; en in den nacht
Heeft hij een heel goed plan bedacht.
| |
[pagina 5]
| |
Hij ging eerst naar de sponze-vrouw,
En zei: och sponze-moeder, gauw!
Geef me véél sponzen, breedenzacht;
Al was het nòg zoon groote vracht!
| |
[pagina 6]
| |
Toen ging hij naar den kanne-man.
En vroeg, zoo vriendlijk hij dat kan;
Toe, kanne-vader! geef met spoed
Mij kommen, kannen, schoon en goed.
| |
[pagina 7]
| |
Daarop ging Jantje vlug ter been
Naar d'ouden dooven zeep-man heen
En schreeuwde: geef mij als-je-blief
Véél stukken zeep; dan ben je lief!
| |
[pagina 8]
| |
De borstel-man, heel dik en vet
Heeft in Klein-Jantje dol veel pret,
Verkoopt hem kammen, wit en zwart,
Ook mooie borstels, zacht en hard.
| |
[pagina 9]
| |
Klein-Jantjen is nu zwaar belaan.
Opzij! daar komt ons Jantjen aan!
Kommen en kannen, heel gedwee,
Die wandlen langzaam met hem mee.
| |
[pagina 10]
| |
Gewapend nu met tang en schaar,
Grijpt hij een kleinen jongen daar.
Al de andre kindren vluchten heen.
Hun vrindje blijft met Jantje alleen.
| |
[pagina 11]
| |
Hij bindt hem stevig, zoo ge ziet,
En let op al zijn schreeuwen niet,
Maar knipt Tom 's haren vlug en net,
En glimlacht zelf van de pret.
| |
[pagina 12]
| |
Nu giet hij water in een kom
En krijgt een spons. De stoute Tom
Springt vuil en wel den stoel hier af,
Ontvlucht Klein Jantjen op een draf.
| |
[pagina 13]
| |
Klein-Jantje staat met open mond;
De spons, van schrik, valt op den grond;
En langs den kom hij 't water giet,
Nu hij alleen Tom's hiel maar ziet.
| |
[pagina 14]
| |
Toch pakt hij onzen Tom weer beet,
Die hij nu wascht en helder kleedt,
Zie eens, hoe blij ze beide zijn!
Hé! denken de andren, dàt staat fijn!
| |
[pagina 15]
| |
Drie kleine meisjes vangt hij dan,
En kamt hun haar zoo goed hij kan,
En maakt er mooie vlechten in.
Kijk! dat is Lina naar den zin!
| |
[pagina 16]
| |
Ze neemt nu zelf de zachte spons,
En wascht zich schoon met blij geplons.
Terwijl boent Mina, zie je dat?
Haar kleine armen spiegelglad.
| |
[pagina 17]
| |
Lientje vlecht nu Mientje,
En Mientje vlecht weer Stientje.
Zoo vlechten ze allemaal elkaar
De mooiste vlechten in het haar.
| |
[pagina 18]
| |
Omdat het nu maar gauw moet gaan,
Draagt sponze-vrouw veel kindren aan.
Die wasschen zij nu twee aan twee.
Klein-Jantje wordt àl meer tevrêe.
| |
[pagina 19]
| |
Één vuilpoets wil maar niet in 't bad,
Men schuwt hem door de gansche stad.
Kijk: borstel, spons en kanne-man
Die spreken er óók schande van.
| |
[pagina 20]
| |
Daar hèbben we Klein-Jantje weer.
Hij zet een groote tobbe neer.
En zal de meisjes wijzen gaan,
Hoe of de wasch moet zijn gedaan.
| |
[pagina 21]
| |
De meisjes wasschen, spoelen nu,
En wringen netjes, niet te ruw,
En stijven vlijtig heel den dag,
Terwijl Klein-Jantje rusten mag.
| |
[pagina 22]
| |
Ze spannen lange touwen op,
Eén past er op de kleine pop.
Hun wasch hangt daar nu keurig rein,
En zal licht morgen droog wel zijn.
| |
[pagina 23]
| |
De kinderen van Modderstad,
ZIjn nu niet bang meer voor een bad.
Ze springen in het water rond.
Klein-Jantje lacht: dàt is gezond!
| |
[pagina 24]
| |
Hij bleef altijd in Modderstad.
Heeft er nog heel veel pret gehad.
En ieder kind, als 't praten kan
Zegt: 't is zoon goeie, beste Jan!
UIT. |
|