Uit stilte en strijd(1909)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] XVIII. De avondwolken. Toen zag ik uit in den avond En keek in den wuivenden hemel, Zooals een plant in den avond Alleen op een zonnigen heuvel, Zooals een zwijgende vogel, Die rust op een eenzamen heuvel Onder de varende wolken Van den eindeloos drijvenden hemel Van blauw en van goud, - en de wolken Dreven als zachte gestalten, Als teedere vreemde gestalten - Zooals de zoete gestalten Van wat ik mij droomde, Van wat ik verwachtte, Van wat ik eens hoopte - Maar nimmer had! Toen steeg het licht van den avond Verre in den eindloozen hemel, Zooals een vlam van den avond Drijft om een eenzamen heuvel, Zooals een stralende vogel - [pagina 41] [p. 41] En alle, als een brandende heuvel, Zwollen de vlammende wolken En bestegen den zwijgenden hemel Van blauw en van goud, - en de wolken Dreven als groote gevaarten, Als vlammende vreemde gevaarten - Zooals de gouden gevaarten Van wat ik beminde, Van wat ik verlangde, Van wat ik begeerde - Maar nimmer had! Toen zonk de zwijgende avond Om me, als een mist uit den hemel, Als om een boom zonk de avond, Als om een duisteren heuvel, Als om een donkeren vogel, Als om een graf op een heuvel - Zoo zonk de nacht uit de wolken En zeeg de verduisterde hemel Rondom mij heen, - en de wolken Dreven als vage gedaanten, Als vluchtende vreemde gedaanten - Zooals de bleeke gedaanten Van wat ik beklaagde, Van wat ik betreurde, Van wat ik beweende - Maar nimmer had! Vorige Volgende