Mei-droom
Eerste tooneel
Weidelandschap, omboord door wilgen en struikgewas, waarlangs witte bloemgroepen met in het midden van den achtergrond ver blauw doorzicht. - Links op den voorgrond een kleine duinachtige heuvel, welke naar rechts zachter dan naar links golvend afglooit en met een nog half groenen takkenbos in de horizontale lijn overgaat. - Op den heuvel, rechts van een kleinen rozerooden meidoornstruik, die naar hen heenbuigt, DE MAN en DE VROUW, twee jonggehuwden, in losse omarming sluimerend, sober gekleed in grijs-en-zwarten toon, zoodat zij, min of meer als een donkerder vlek, afsteken tegen de lichte groene omgeving. - Aanbrekende dag.
zich uit de omarming opheffend tot zittende houding
De nacht ijlt van mijn doove zinnen
En rooft hun wonderlijken waan, -
Het licht daalt door mijn oogen binnen
En doet mijn lippen opengaan.
Met de rechterhand wekt hij de vrouw, zijne linker naar den dag uitstrekkend.
Zie hoe de teedre weide' ontwaken,
Waar stilte met de stilte speelt, -
Nog lijkt het leven zonder sprake -
Nog lijkt de wereld maar een beeld.
De vrouw komt naast hem op.
Doch luister -! waar de nevel over
De droomerige struiken vliedt,
Rijst uit het licht-geworden loover
Van ieder twijg een levend lied!