Eerste oogst(1912)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] VII. Bij een beeld in een parkvijver. De heete zon lacht met haar volle facie De malle menschen uit, - dampt in de straten, Verguldt in 't park de blaadren tot dukaten, En schenkt der zondige aard haar gulle gratie. De burgerij trekt op: - uit alle gaten Treedt 't zoet gezin met deftig stijve gratie, En lonkt en schuift en sleept in 't park zijn staatsie, En knikt en knipt en wandelt wijs te praten. Zeg arme liên, van 't vet der aard verzadigd, Waarom staat uw gezicht zoo stil-verveeld, Waarom zoo plechtig-wijs en wèl-bezadigd? O Holland's burgerij: - zoo 't vijverbeeld Tot naakt heusch-levend mensch zijn begenadigd Lijf betoovert - - dan waar' 't fatsoen gekeeld! Vorige Volgende