Eenzame liedjes(1906)–C.S. Adama van Scheltema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] XI. Voorbij. Ik zat bij de groene glimmende bladen Aan de sloot, met de glinstrige wilgen, - Daarneve', in het nakende zonnelicht, baadde En bloeide en beefde de glanzende Hollandsche wei. En daar was de wind aan het ruischen, En die blies in de vurige halmen, En die waaide en die zaaide de pluizen Van die duizende bloeiende bloemen Voorbij. - En daarover danste een gewemel Van licht en van dartele warmte, En die rees in den zwangeren hemel - Zat van de zon en de wind en de ruimte En geurderij. En daar door die rustlooze luchten Stevenden stille gevaarten van wolken, En die sleepte' en die dreven hunne geduchte Donkere schaduwen over de weiden Voorbij. - [pagina 19] [p. 19] En mijn geest ging al mede aan 't zingen In dat lied van die waaiende ruimten, En ik dacht aan zoo heel vele dingen - Over de menschen - en over Holland - En over mij. Zie - als de wind en het zaad en de wolken, Vleugelt door onze zonnige zinnen Zooveel wat wij nimmer vertolken - Daar varen zoovele wijde gedachten Voorbij! - Vorige Volgende