Cryptogamen(1946)–Gerrit Achterberg– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 226] [p. 226] Moeder I Mijn moeder is een grijze vrijdagmorgen: zij moet de kamer doen; stof beeft; dan dweilen, voor het eten zorgen, zien wat van gisteren overbleef. Ik ben in haar liefde geborgen, die elk verraad der wereld overleeft: wie ik ook werd, wij eten overmorgen de koek die zij gebakken heeft. Wanneer de zondagmorgen is ontloken staat heel haar wezen in de blijde bloei, waarin mijn wezen moet zijn aangebroken, omdat ik dan niet meer gevoel hoe door de dood is aangestoken, wat bij een andere vrouw begon. [pagina 227] [p. 227] II Ik zat met moeder aan de haard, zij breide en ik deed niets dan cigaretten rooken. Ze zei: jongen, je moet niet zooveel rooken; je moet er morgen mee uitscheiden. Ik ben het haardvuur nog wat op gaan stoken; horende hoe het zachtjes in mij schreide, omdat het niet kon worden uitgesproken, wat zich vlakbij voor eeuwig wou bevrijden. Vorige Volgende