De zangvogeltjes. Deel 7(1899)–Franz Abt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende 13. Het Bloemenbal. In vlugge wals-maat. 1. De bloe - men der wei - de zij spra - ken: Wij wil - len dan - sen van nacht. Die vreug - de 2. De vo - gel - tjes rie - pen: Wij zin - gen, Als gij te dan - sen be - geert, Dat gij de 3. Daar lie - pen de bloe - men met haas - te, En schaarden zich in een rij; De hand ge- 4. Wat dans - ten de bloe - men ma - nier - lijk Dien lan - gen zo - mer-schen nacht! Zij draai - den, 5. Des an - de - ren mor - gens toen hin - gen Ver - slapt de bloe - men ter neer. Zij spra - ken: [pagina 19] [p. 19] 1. zul - len we sma - ken In on - ze zaal, vol pracht.’ Het beek - je sprak: ‘Ja, schreê voor schreê, Dan dans en spring ik ook nog meê. Ik wil de bloem-kens ver - ras - sen, Als zij hun voet - jes was-schen.’}La la la la la la la 2. maat bij het sprin - gen Van nacht toch niet ont- beert’ De maan toen sprak: ‘Dat staat mij aan! 'k Wil heel hoog aan den he - mel staan. 'k Zal al mijn lich - ten ont - ste - ken, 't Moetaan geen pret ont-bre - ken.’}La la la la la la la 3. reikt aan haar naas - te, Be - gon de dans zoo blij. Elk voog - lijn zong, en dat niet kwaad; Elk bloem-lijn sprong, juist in de maat. Het beek - je hup - te te - vre - den: De maan keek naar be - ne - den.}La la la la la la la 4. keer - den zoo sier - lijk - De maan be - scheen haar pracht. De bloe - men al - len, groot en kleen, Nu op dan neêr, ze zweefden heen: Geen die haar krach - ten wat spaar-de: Zij zon - ken mat ter aar - de.}La la la la la la la 5. Voor al - le din - gen, Wij dan - sen nu niet meer! Ach, de ee - ne riep aan de an - dre toe: ‘Mij pijnt elk lid! ik ben zoo moê! Maar kla - gen kan ons niet ba - ten - Wij moe - ten 't dan-sen la -ten.}La la la la la la la [pagina 20] [p. 20] la la la la la la la la la la la la la la la la la la la la la la la la la la la. Vorige Volgende