De zangvogeltjes. Deel 7(1899)–Franz Abt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende 9. Avondvrede. Langzaam. 1. Stil en vreed-zaam gaat de zon - ne Ginds ter rust, van 't schij - nen moê. Zie haar on - be-schrijf-bre 2. A - vond-vre - de, zoe - te stil - te! Deel u ook mijn har - te meê; Neem mij al - le zorg en 3. O wees rus - tig, kloppend har - te! Gij ver- krijgt uw vuur-ge beê. Ga ik biddend slechts mijn [pagina 12] [p. 12] 1. glan - zen Aan de tran - sen Aan de tran - sen Ras sluit zij haar oo - gen toe. Haar oo - gen toe. Stil is 't van na - bij en ver: Hel - der blinkt reeds de a-vondster. En men hoort geen lied meer klin-ken Bij het zacht-kens ne-der - zin - ken Van de nacht in haar 2. smar - te, Van het har - te, Van het har - te, Smaak' ik gansch uw zoe-ten vreê! Uw zoe - ten vreê! Stil is 't van na - bij en ver: Hel - der blinkt reeds de a-vondster. En men hoort geen lied meer klin-ken Bij het zacht-kens ne-der - zin - ken Van de nacht in haar 3. we - gen, God van ze - gen, God van ze - gen, Dan schenkt Gij ge - wis dien vreê. Ge - wis dien vreê. Stil is 't van na - bij en ver: Hel - der blinkt reeds de a-vondster. En men hoort geen lied meer klin-ken Bij het zacht-kens ne-der - zin - ken Van de nacht in haar [pagina 13] [p. 13] pracht. Van de nacht In haar pracht. Van de nacht In haar pracht. Vorige Volgende