De zangvogeltjes. Deel 4(ca. 1890)–Franz Abt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende 20. Trouw. Matig langzaam. C.F. Händel. 1. { Hebt gij reeds een hart ge - von-den, Dat zich { in uw vreugd ver - blijdt. { Dat, ont-ving het u - we won-den, Bal - sem { schenkt of met u lijdt? } Za - lig, za - lig 2. { Ja, een en - gel sloeg zijn ten - te, Op uw { le - vens - pad ter neêr; { Schonk uw hart een eeuw - ge len - te, En het { ducht geen win - ter meer - } Als gij plaats gaaft 3. { Ja, 't zoet voor el - kan - der le - ven, On - der { blijd-schap, on - der smart, { Zal des he - mels voor-smaak ge - ven Aan 't zich { zelv' ver - looch-nend hart! } Wat dan van ons [pagina 32] [p. 32] 1. dan uw le - ven, Of 't u ramp of voor-spoed biedt; Zulk een hart kan blijd-schap ge - ven, En ver - zacht het bangst verdriet. 2. aan de Trouwe; He - mel - telg, die op-waarts leidt, En in blijd-schap, en in rou - we, Za - lig - heid uw hart be-reidt! 3. wij - ken mo-ge - Blijv' die En - gel ons na- bij! Of neemt zij haar vlucht ten Hoo - ge, Voer ze ons me - de aan ha - re zij! Vorige Volgende