De zangvogeltjes. Deel 4
(ca. 1890)–Franz Abt– Auteursrecht onbekend
[pagina 18]
| |
1. eel, Waar 't pad zich naar Hil - le - gom wendt,
Ontwaart ge een ge - denk-steen, des dap - pe - ren
deel, Die Holland be - vrijdde uit el - lend. 't Is
Wit - te van Haem-steê, wiens naam ge er op leest, Als
2. macht, En Bra - bant zijn winst er meê deed,
Toen land - de Graaf Flo - ris - zoon, star in den
nacht, Den landzaat ten toevlucht in 't leed. De
Leeuwba-nier wap - per - de vroo - lijk en blij, En
3. heir, Waar Haemsteê van ver slechts ge - naakt:
Het tijgt op de vlucht, of biedt vruchte-loos
weer, En sneuvelt, waar vrijheidszucht blaakt. En
't Manpad ver - meldt, waar langs dui - zen-den vloôn, Den
4. wendt, Ver - heft zich 't een - vou - dig ge - steent,
Den Red - der uit dwin - ge - lan - dij en el-
lend, Aan Haemsteê, er - kent - lijk ver - leend. Den
Stichter zij ee - re, die 't op - rich-ten deed - Zijn
| |
[pagina 19]
| |
1. Gee - sel der Vlamings ge - ducht en ge - vreesd, Als
Gee - sel der Vlamings ge ducht en ge - vreesd.
2. oud en jong snel - de zijn red - der ter zij. En
oud en jong snel - de zijn red - der ter zij!
3. roem-rij - ken ze - ge van Graaf Flo-ris zoon. Den
roem-rij - ken ze - ge van Graaf Flo - ris zoon.
4. naam le - ve voort bij wie Hol - lan-der heet! Zijn
naam le - ve voort bij wie Hol - lan der heet!
|
|