De zangvogeltjes. Deel 3(ca. 1890)–Franz Abt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] 20. De alpenherder. Matig vlug. 1. Ik leef hoog op de Alpen, mij 't lie - fe - lijkst oord; Daar vlie - den mijn da - gen ge - noe - ge - lijk voort; ge - noe-ge - lijk voort; Daar geu - ren de kruiden, en ruischt er de bron, Daar klin-ken de 2. Daar zie ik de dor-pen met ne - vel be- dekt, En a - dem de berglucht, die vroo-lijk - heid wekt; die vroolijk - heid wekt; Daar hoor ik van kommer, noch weet van ver - driet, En speel op mijn 3. En drijft mij de win-ter naar la - ge - re sfoer, Dan troost mij het denkbeeld: de zo- mer komt weêr; de zo-mer komt weêr; Hij brengt mij naar bo - ven, naar de Al-pen weêr heên, Daar vind ik mijn [pagina 32] [p. 32] klok - jes en glim-lacht de zon, Daar geu - ren de kruiden en ruischt er de bron. Daar klin - ken de klok-jes en glim-lacht de zon. Daar klin-ken de klok - jes en glim-lacht de zon. veld-fluit een vreug-de - vol lied. Daar hoor ik van kommer, noch weet van ver - driet, En speel op mijn veldfluit een vreug - de - vol lied, En speel op mijn veld - fluit een vreug-de - vol lied. 3. vreug-de en ge - noe - gen al - leen. Hij brengt mij naar boven, naar de Al-pen weêr heên. Daar vind ik mijn vreugde en ge - noe - gen al - leen. Daar vind ik mijn vreug-de en ge - noe - gen al - leen. Vorige Volgende