zan - gen - Steeds tot lof en dank be - reid. En zou
ik niet vroo-lijk zin - gen, Hem ter eer, die al - les
3. Ja, klinkt vrij, mijn zwak - ke gal - men, En ver-
kon - digt 's Hee - ren lof! Strekt Zijn goed - heid dank - bre
psal-men, En ver - heft mij bo - ven 't stof! 't Hei - lig,
al - ler Eng-len ‘hei - lig’, Volg ik staamlend, blij te
NB. Het teeken () wijst aan, waar men adem behoort te halen; het teeken () waar men adem halen mag; overigens behoort men bij iedere pauze adem te halen.
[pagina 2]
[p. 2]
moet; 't Vo - gel - koor, zijn nestje ont-ste-gen, Juicht, daar
't weer de zon be-groet. Juicht, daar 't weer de zon be-groet.
schiep, Wiens ge - nâ zelfs he - me - lin-gen Tot zijn
lof in 't aanzijn riep? Tot zijn lof in 't aan-zijn riep?
moê; In Gods Va - der - hoe - de vei-lig, Zing ik
't Hem, mijn Va-der, toe! Zing ik 't Hem, mijn Va - der, toe!