De zangvogeltjes. Deel 2(ca. 1890)–Franz Abt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] 19. De zon en de knaap. Vroolijk. C.F. Zelter. 1. Wel zon wat kunt gij branden! 'k Ben meer dan half ge- stoofd; Als wa - ter zijn mijn han - den, Mijn pet smelt op mijn hoofd. Als wa - ter zijn mijn han den, Mijn pet smelt op mijn hoofd. 2. Ik zou je haast ver-zoeken: Ver - deel je gloed als 't kan; Kom 's win - ters ons be - zoe - ken, Geef dan de heft er van. Kom 's win-ters ons be- zoe-ken, Geef dan de helft er van. 3. Zoo kind, doe ik u hinder? Wel ga dan bui - ten schoot. Ik schijn geen ziert - je min - der, Al zie je nog zoo rood. Ik schijn geen zier - tje min-der, Al zie je nog zoo rood. 4. Maar 'k wil je wel eens leeren, Wat ik al sto-ven moet: Uw prui-men, ap - pels, pe - ren; Of smaakt u on - rijp goed? Uw prui men, ap - pels, pe-ren; Of smaakt u on - rijp goed? 5. En 't is daarbij mijn streven, 'k Wijk dààr geen haarbreed van, Om naar mijn plicht te le - ven, Doe ook zoo, klei - ne man! Om naar mijn plicht te le-ven. Doe ook zoo, klei - ne man. 6. 't Kind had genoeg voor heden; Hij dacht: nu die is raak! Werd dank-baar en te - vre - den En at zijn fruit met smaak. Werd dank - baar en te- vre-den, En at zijn fruit met smaak. w.w. Vorige Volgende