De zangvogeltjes. Deel 2(ca. 1890)–Franz Abt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende 10. Het Kerkje. Vroolijk maar niet te snel. A. Harder. 1. Och zie toch eens, hoe fraai en net Ons kerkjen staat te 2. Wat komt het voor bij 't boomgewas, Welks schaduw het mag 3. Maar niet al-tijd mag't feestkleed aan, Dat weet het se-dert 4. 'k Ver-ze-ker u, niet min-der net Is 't kerkjen ook van 5. O, als gij dan dat or-gel hoort, Met al zijn zil-v'ren 6, Geefacht, het a - vondklokje klinkt, Daar gaat het dag-licht [pagina 7] [p. 7] 1. prijken! De zon, die 't als in vuurgloed zet, Doet het op goud ge - lijken. Neen, waar men zoekt en rond zich ziet, Een mooi - er kerk-jen is er niet. 2. deelen; Die zon - ne - gloed in 't vens-ter - glas Is waar - lijk om te stelen. Die lie - ve zon weet ook ge - wis, Dat er geen mooi - er kerk-jen is. 3. ja -ren: Soms heeft het bui - en uit te staan, Als of 't nooit zou be - daren; Maar, denkt het, wa - ter doet geen pijn, Na re - gen volgt steeds zon - ne - schijn. 4. binnen, Met brui - ne ban-ken, zon-der smet, Een zol - der, wit als linnen. En Zon-dags, als g'er maar op let, Geen en - kle plaats blijft on - be - zet. 5. pijpen, Die leer - aar, sprekend uit Gods woord! 't Is nauw-lijks te be - grijpen, Hoe 't al te za - men u dan treft En u - we ziel tot God ver-heft. 6. da - len; Slechts 't haantje van den to - ren blinkt Nog in de zon - ne - stralen. Kijk nog eens, bij den laat - sten schijn, Zou er - gens mooi - er kerk-jen zijn? F.A. Krummacher. Vorige Volgende