|
| |
| | | |
XXII. Hoe Piet het fort behoedt en ieder naar zijn aard zich een held toont.
Intusschen wendde 't schip den boeg
Naar 't eerste doel, en toen Piet vroeg
Wat of dit was, sprak de kaptein:
‘Een plaats, waar wij dra zullen zijn,
- Zoo in een uur, twee, drie bijna -
Zij heet het fort Victoria.’
‘Zeg Otama, daar heb je 't al,
Dat is het fort van d' overval.’
Zoo fluistert Piet het meisje in 't oor.
Het luchtschip zeilt er flink van door,
Dan daalt en daalt het meer en meer
En komt in 't fort, heel zachtkens, neer.
Nauw is vriend Petrus aangeland
Of hij gaat naar den commandant,
Vraagt hem te spreken, heel privé,
En deelt hem het gehoorde mee.
De commandant, een driftig man,
Wordt rood als een kalkoen er van.
| | | |
Maar hij weet dad'lijk wat te doen:
Verzamelt heel het garnizoen,
Mitsgaders heel de schutterij,
Stelt allen in gelid en rij,
Snelt naar de haven, geeft bevel
De vloot gereed te maken snel.
Piet is een meester op het zwaard
En ook als schutter wijd vermaard,
Niet bang is voor een man of drie.
Als wapen vroeg en kreeg ze een tand
Van een fameuzen olifant.
Hij wijst zijn post elk officier,
Doch er zijn er niet meer dan vier,
Daarom draagt hij aan 't jeugdig paar
Ook een commando op, aan haar
Van al de zwarte infanterie,
Hem van een blanke compagnie.
| | | |
Dik, die niet veel van vechten houdt,
Wordt nu een trommel toevertrouwd
En Nella wordt voor 't oorlogsveld
Tot marketentster aangesteld.
Een keurig vaatje kreeg ze op zij,
Vol van soldaten-lekkernij.
De nacht vlood nog in vrede heen,
Doch 's morgens vijands schip verscheen.
't Maakte echter rechtsomkeert, toen 't zag
De vloot die in de haven lag.
Toen kwam het leger opgedaagd
En werd de groote slag gewaagd.
Die was verschrikkelijk en verwoed
En kostte heel wat stroomen bloed.
Piet streed met waren heldenzin
En Otama als een leeuwin.
Zij sloeg en stak er honderd neer.
En hij nog vijf en twintig meer.
|
|
|