| |
| |
| |
Hoofdstuk XX.
Besluit.
Jaren zijn verloopen.
Gedurende de laatste maanden hadden de Hollanders in hunne dagbladen gelezen, hoe in het buitenland, achtereenvolgens in Parijs, Berlijn, Weenen en Londen twee jeugdige kunstenaars, broer en zus, verbazenden opgang maakten.
Als vanzelf had men hen den kinderlijken naam ‘De Pinkertonnetjes’ does behouden.
Dat was tevens een goede tooneelnaam.
En inderdaad. Na het Conservatorium te Amsterdam verlaten te hebben, waren Boet en Maus, hoofdzakelijk bij wijze van vacantie, een reisje naar Berlijn gaan maken, deels ook
| |
| |
om daar goede muziek te hooren. Daar hadden zij kennis gemaakt met een schatrijk muziekliefhebber, die met verbazing hun samenspel had aangehoord.
Deze heer had een groote partij in zijn villa georganiseerd, en daar waren Boet en Maus als solisten opgetreden. Vanaf dien avond was hun succès verzekerd.
Verschillende invloedrijke personen gaven broer en zus den raad een kunstreis te maken.
Het gerucht van den roem der twee jonge artisten vloog als een loopend vuurtje door Berlijn.
Boet en Maus speelden voor kunstbeoordeelaars en zagen heele courantenbeschouwingen aan hun spel gewijd.
En al dadelijk kregen zij bezoek van een impressario, die hen uitnoodigde tegen een schitterend honorarium een kunstreis met hem te maken en concerten te geven in alle voorname plaatsen van Europa.
Boet en Maus namen dat aanbod aan en hadden overal een buitengewoon succes.
Zoo brak dan langzamerhand de tijd aan,
| |
| |
dat zij weer naar het vaderland zouden terugkeeren.
Op het promenade-dek van de Harwichboot stonden een heer en een dame, gekleed in een modern reiscostuum.
De boot voer juist de Hollandsche kust tegemoet, die door de passagiers met vreugde werd begroet.
- Zeg, Maus, sprak de heer.
- Ja?
- Vindt je het niet heerlijk, dat we straks weer in Holland zullen zijn?
Maus lachte en strekte haar armen verlangend naar de kust uit.
- Of ik het heerlijk vind, Boet? Al was 't alleen maar om Moeder weer te zien.
- Ja, die brave, lieve Moeder zal wel blij zijn, als we weer thuis zijn. Wat ze van ons plan zal zeggen?
- Ik denk, dat ze 't verrukkelijk vindt, meende Maus.
- Dat weet ik nog zoo net niet, zei Boet. Enfin, we zullen zien. Vaart de boot niet veel langzamer?
| |
| |
- Wel neen jongen, dat komt door je verlangen naar huis.
- Ja, wat kan je soms naar huis verlangen, hè?
Ondanks al het aangename van onze tournee, propvolle concertzalen, die kransen, die loffelijke couranten-recensies, ach, je kunt het allemaal van mij cadeau krijgen, maar het verlangen naar huis blijft je toch bij.
- Hoe zou het met den Vriend gaan?
- Moeder schreef laatst, dat hij nog zoo gezond als een visch was ondanks zijn hoogen leeftijd.
- Wat hebben we vroeger toch vreeselijk veel pret met hem gehad, nietwaar?
- Weet je nog wel, dat jij je boterhammen in zijn zakken stopte, en hij 't brood aan de vogeltjes in 't bosch gaf?
- Ja, dat vond-ie allemaal ‘verdraaid kras,’ hè?
Maus lachte hartelijk.
- Die goeie Borio! zei ze. Zouden we freule Hogenbrock en de zuster nog terugzien?
Boet antwoordde niet, want er kwam juist
| |
| |
een deftig gekleed heef met uitgestoken handen naar hem toe, een lach op zijn vroolijk gezicht.
- Pardon, sprak de heer, maar is U niet mijnheer Paul Pinkerton?
- Om u te dienen.
- Vergun mij dan, dat ik me even aan U voorstel, mijn naam is Gerrit Bouman.
- Gerrit Bouman! riep Boet verbaasd, kerel, is het mogelijk! Ja, nu zie ik het, je bent het!
Ook Maus schudde den vroegeren kameraad hartelijk de hand.
- Ik ben voor zaken naar Londen geweest, sprak hij, en las daar van jullie optreden. Helaas was ik niet in de gelegenheid het concert bij te wonen, maar in Holland hoop ik mijn schade in te halen. Het was inderdaad een alleraardigste ontmoeting en natuurlijk werden er heel wat oude grappen opgehaald.
- Zeg, vroeg Boet, weet jij ook, wat er van onze vroegeren vriend meester Spoor is geworden?
- Ja, die is tegenwoordig directeur van
| |
| |
een jongensinstituut te Middelburg.
- En meester Lijmberg?
- Nog altijd bij Stipman. Weet je, wie ik laatst ontmoet heb? Je raadt het nooit. Ik ging juist mijn huis uit, toen een bedelaar wilde aanbellen. Hij vroeg me ees aalmoes en toen ik hem iets in de hand stopte, schrok ik toch. Want het was Kees van Gales, je weet wel, de vroegere Dwarskijker. Ik heb hem aan wat geld geholpen om een handeltje in papier en pennen te beginnen. De meesten van de andere vrinden zijn òf in andere steden, òf in het buitenland. Je ziet ze zoo goed als nooit meer.
Intusschen naderde de boot den Hoek van Holland, waar de meeste passagiers met den trein verder gingen.
Gerrit Bouman noodigde Boet en Maus uit, mee te gaan naar zijn huis, maar voor ditmaal moesten zij bedanken.
Zij spoorden rechtdoor naar Amsterdam, om er in pension ‘Bloemfontein’ hun lief moedertje in de armen te sluiten.
| |
| |
't Was stampvol in de groote zaal van het Concertgebouw.
Het publiek bestond voornamelijk uit de eerste families van Amsterdam en omgeving. Rijke, kostbare toiletten wares er te zien, geen plaatsje was onbezet, de voornaamste kunstkenners en muziekverslaggevers waren aanwezig.
Op het met palmen en groen versierde podium stond een prachtige Ibach.-vleugel. Het was nog eenige minuten vóór den aanvang, en reeds waren alle bezoekers op hun plaats.
Op een der voornaamste ranges, maar in een zeer eenvoudig smaakvol toilet zat een dame met grijzend haar.
Men fluisterde elkaar zachtjes toe, dat dit de Moeder van de Pinkertonnetjes was.
Dan, even later, betraden de twee jeugdige solisten het podium.
Hun groote succes in het buitenland was oorzaak, dat zij met een hartelijk handgeklap begroet werden.
Boet zette zich aan den vleugel.
Maus nam haar viool.
| |
| |
Toen werd 't ademloos stil.
En dan speelde de jonge pianist de inleiding, weldra opgevangen door de smeekende tonen van de viool. Het was als een lied van zonneschijn, een heerlijk woudtafreel, zingende, jubelende vogeltjes, gedans van kleine, fijne diertjes en elfjes in 't bosch. Maar dan verduisterde de zon, kwamen donkere koppen opzetten, dreigend aanzwevend, zwarter, àl zwarter, tot opeens de bui losbarstte. Bliksemflitsen schoten door het luchtruim, de donder rolde en men hoorde het loeien van den orkaan.
Maar langzamerhand dreef de bui af, zoo nu en dan klonk nog even gerommel, doch de zon wist veer door de donkere wolken te dringen en goot haar gouden stralen over 't bosch, waar ook nu de dieren voor den dag durfden komen. En dan hoorde men weer 't zingen der vogeltjes, begeleidend het zwevend gedans der elfen en mugjes.
Na 't slotaccoord was 't éven stil.
Dan barstte er een donderend applaus los, van den eersten tot den laatsten rang, een daverend gedreun als van een geweldigen
| |
| |
menschenorkaan. Bloemen vlogen naar het podium, kransen werden aangedragen.
En de Pinkertonnetjes, hand in hand, dankten buigend.
--------------
Dienzelfden avond zaten ze bij Moeder.
- En dan gaan we naar Rome en Napels, vertelde Boet, en daar aan de schoone Italiaansche meren huren we een villa en daar gaan we met ons drietjes wonen.
- En ik dan? vroeg de Vriend.
- U gaat natuurlijk mee. Doet U 't?
- Wonen in Rome en Napels, zei de oude heer. Da's verdraaid kras.
- Weet je nog, Boet, vroeg Mevrouw Pinkerton, toen ik jaren geleden aan je vroeg: Wat ben je van me.... wat je toen antwoordde?
- Jawel, zei Boet. Ik zei: Moeders troost op 'r ouwen dag. En heb ik woord gebouden?
- Ten volle! zei Moeder. Ze trok haar groote lievelingen allebei naar zich toe, kuste hen herhaaldelijk, terwijl de heer
| |
| |
Borio hen lachend aanzag en nog eens mompelde:
- Da's verdraaid kràs!
|
|