weer aan te steken, maar de lamp wilde niet meer branden.
Toen werd de deur opengeworpen en tot grooten schrik zag men een wit spook met een lichtje in de hand naar binnen komen.
De aanwezigen gilden en vielen bijna flauw van angst, behalve vader, die het spook bij den kraag pakte en riep:
‘Aap van een jongen, heb jij de gaskraan dichtgedaan?’
‘Au, au!’ riep het spook. ‘Ik zal hem wel gauw weer opendoen. Ik maakte maar een grap.’
Pietje holde weg om aan dezen eisch te voldoen, maar op hetzelfde oogenblik dreunde een slag door het huis. Vooral in het donker was dat nog angstiger dan anders.
De vrouwen gilden, riepen om hulp.
Een paar minuten later werd het licht weer ontstoken. Pietje zat opgesloten. Hij had in zijn haast om de hoofdkraan te openen een zwaren bloempot op voet omvergeloopen, die nu in duizend stukken lag.
En nu zat hij, op den feestavond nogal, achter slot. Een mooi einde van een jaar vol ongerechtigheden. Maar in zijn eenzaamheid dacht hij ernstig na: hij zou in elk geval morgen zijn betere leven beginnen, morgen, den eersten Januari!
Na eenigen tijd kwam zijn vader hem toch maar weer uit zijn gevangenschap bevrijden.
De klok sloeg twaalf uur.
Allen wenschten elkander een recht gelukkig