| |
| |
| |
Twee-en-twintigste hoofdstuk.
Waarin Kruimeltje een Vader en een Moeder krijgt.
Toen Kruimeltje geheel en al hersteld was, zeide zijn weldoenster hem, dat hij bij haar blijven mocht. Dat was een uitkomst voor den jongen.
‘Maar,’ sprak hij, ‘behoef ik dan nooit, nooit meer naar het gesticht?’
‘Nooit meer,’ sprak Vera. ‘Ik zal er zoo spoedig mogelijk heengaan en dat in orde brengen. Intusschen kan je weer naar school gaan.’
‘Weer naar meester Leentvaar? En die zei, dat ik...’
Op dat oogenblik werd er gebeld en kwam. Marianne, de meid, zeggen, dat er twee heeren waren. Toen die binnengelaten werden, herkende Kruimeltje dadelijk de meesters Brilsma en Leentvaar. Maar omdat hij zich van geen kwaad bewust was, wachtte hij kalm af, wat er volgen zou.
‘Mevrouw,’ sprak de heer Brilsma, ‘wij zijn de onderwijzers van Harry en we komen een groot onrecht, hem aangedaan, goedmaken.’
‘Neemt u plaats,’ zeide de pianiste.
| |
| |
‘U moet namelijk weten, dat wij sinds het verdwijnen van den jongen niets ongedaan hebben gelaten, om hem weer te vinden. Niemand had den knaap echter in den laatsten tijd gezien. Nu moet u namelijk weten, dat het Gesticht, waar hij eenigen tijd heeft doorgebracht, wordt opgeheven en de kinderen zullen door families worden aangenomen. Voor een der armste kinderen uit die inrichting was reeds een vriendelijk tehuis gevonden. De naam van dat ventje is Spijker. Spijker was vandaag voor het eerst bij ons op school en vertelde mij, hoe de Vader van het Gesticht Kruim... ik meen Harry, een leelijke poets speelde. Harry heeft volstrekt het geld niet gestolen, maar dat is door dien man in zijn bed gestopt.’
Toen Kruimeltje dat hoorde, liep hij op den heer Brilsma toe, die hem de hand op het hoofd legde.
‘En daarna hoorden wij, dat U den jongen opgenomen hadt, nadat hem een ongeluk was overkomen. Aangezien nu alle kinderen uit het gesticht een nieuw tehuis zullen krijgen, mag ik U vragen, of het uwe bedoeling is, Harry voor goed bij u te houden?’
‘Dat is inderdaad mijn plan,’ antwoordde Vera.
‘En zult U hem laten voortgaan met onze school te bezoeken?’
‘Als hij dat wenscht, kan hij dat doen.’
De meesters keken Kruimeltje eens aan.
‘Ik kom vast weer,’ zei de jongen.
De meesters vertrokken en zoo was dan alles weer in orde. Morgen zou Kruimeltje weer naar school gaan en een nieuw en beter leven beginnen.
Er gingen weken voorbij.
Kruimeltje had een kamer voor zichzelf, Moor een prachtig geschilderd hok in den tuin, waar
| |
| |
met groote witte letters op geschilderd was:
MOOR.
Van het vroegere straatschooiertje was weinig of niets meer overgebleven. Neen, denk niet, dat Kruimeltje als met tooverslag veranderd was in een plakplaatje of levenlooze pop, integendeel. Madame Vera di Borboni had soms heel wat met hem te stellen. Hij kon maar niet wennen, om urenlang in huis opgesloten te zijn, hij maakte gaarne met Moor lange wandelingen. En hij bezocht nog wel eens de oude plekjes, de bakkerij, waar vroeger Moor op de rattenjacht ging en in het deeg terecht gekomen was, de Wagenstraat en de Raambrug, en eens was hij moedig genoeg om den Commissaris van politie een bezoek te brengen en hem te vertellen, hoe goed hij het nu had en dat Wilkes in Amerika zulke verschrikkelijke avonturen had met treinroovers in een land met allemaal grotten en wildernissen.
Met Marianne, de Fransche dienstbode, kon hij heel goed overweg en deze verwende hem maar niet zoo eventjes. De jongen had schik in haar franschen tongval en deed haar na, waarop ze het dan beiden uitproestten.
Op zekeren dag had Marianne hem een nieuwtje te vertellen. Madame was uit en de dienstbode vertelde hem, dat haar meesteres over twee weken jarig zou zijn en of hij niet gaarne aan zijn beschermster een mooi cadeau wilde geven?
‘Ja, wat graag,’ zei Kruimeltje, ‘maar ik heb geen geld.’
Toen begon de dienstbode te lachen. Zij kleedde zich aan en begaf zich met hem naar den fotograaf, die een groot portret van hem maakte.
----------
De verjaardag van Madame Vera di Borboni was aangebroken.
| |
| |
's Morgens, toen zij aan de ontbijttafel verscheen, vond zij iets nieuws in de kamer. Aan den muur, gevat in een breede, vergulde lijst, hing een groote foto van Kruimeltje, gekleed in zijn beste pak en met een glimlach op het gezicht.
Vera liep langzaam op het portret toe, alsof ze haar oogen niet kon gelooven; zwijgend keek ze naar het glimlachende jongensgezicht. Ze greep de leuning van een stoel, alsof ze steun zocht en een traan rolde over haar wang.
Kruimeltje kwam bij haar staan en zei:
‘Wel veel gelukgewenscht met Uw verjaardag...’
Toen nam Vera Kruimeltje in haar armen en drukte hem aan haar hart.
‘Dank je, lieve, lieve jongen,’ zei ze op geroerden toon.
Kruimeltje ging naar school en niet lang daarna liet Vera haar auto voorkomen en begaf zich de stad in om zaken te doen met een muziek-bureau.
In de morgenuren belden twee mannen bij haar woning aan en werden door Marianne binnengelaten. Er had een lang en geheimzinnig gesprek plaats tusschen de drie, waarvan het resultaat was, dat Marianne hen vriendelijk lachend en buigend weer uitliet en daarna zingend aan haar werkzaamheden ging.
Toen Kruimeltje dien middag uit school kwam, wachtte zijn beschermvrouwe hem op met een tafel vol lekkers. Ze verheugde zich in het geluk van den knaap, die alles zoo waardeerde.
‘D'r is een jongen op school,’ vertelde Kruimeltje, ‘die kan zóó mooi viool spelen, dat de meester hem vanmiddag voor de klas een heel stuk had laten spelen.
Meester zei, dat hij later maar naar Parijs moest gaan, om verder te leeren. Maar dat kan
| |
| |
hij niet, want hij is arm en zijn vader kan het niet betalen.’
‘Ik zal je eens een geschiedenis vertellen,’ sprak Vera. ‘De geschiedenis van een meisje, dat ook graag muziek wou leeren. Ze heette Lize en woonde ook in deze stad. Ze nam pianolessen van een knappen muziekmeester, die haar een groote toekomst beloofde. Urenlang studeerde zij elken dag, maar ze was niet heel sterk, ze leed aan bloedarmoede en het langdurige studeeren binnenshuis maakte, dat ze er erg bleek en magertjes ging uitzien. Ze was niet arm, en ofschoon haar ouders vroeg gestorven waren en zij door een tante werd opgevoed, ontbrak het haar aan niets. Alleen hoopte ze wat gezondheid en levenskracht op te doen en daarom zond de tante haar naar het zuiden van het land, Valkenburg. Daar deed de lucht haar goed en sterkte ze aardig op. Ze speelde wel wat piano af en toe, maar ze ging toch erg achteruit in haar studies. Toen kwam er een brief van de tante, die haar meedeelde, dat ze van nu aan zuinig moest leven, want dat er een groot gedeelte van haar kapitaal verloren was gegaan door mislukte speculatie.
Lize vond dat erg jammer en verdrietig, want nu had ze maar net genoeg om van te leven en kon geen dure lessen meer betalen.
En nu droomde ze maar in dat mooie gedeelte van het land, tusschen al die bergen en bosschen... ze droomde... dat ze in een sprookje leefde... en dat er een rijke Prins komen zou... en haar weg zou dragen naar een groot, rijk kasteel, boven op een hoogen berg. En in dat kasteel was een prachtige, vergulde piano, en als ze daarop speelde, klonken er harpgeluiden en klokketonen... Maar dat waren natuurlijk allemaal maar droomen. Toch kwam er een prins om haar weg te halen. Niet een rijke Prins met
| |
| |
een kasteel, maar een knappe jonkman, die zijn vacantie buiten doorbracht. Lize en haar prins, dien we Harry zullen noemen, hielden recht veel van elkander en na eenige maanden trouwden ze. Een aardig huisje hadden ze, er was wel geen vergulde piano in, maar toch wel een zwarte en daarop studeerde Lize als ze niets te doen had. Zoo leefden ze eenige maanden volkomen gelukkig, totdat prins Harry opeens zijn betrekking verloor. Lize had nog wel wat geld op de bank, maar als ze dat gingen gebruiken, zou er spoedig niets meer zijn. Toen wist prins Harry een mooi plan. Het was juist in den tijd, dat er veel menschen in Amerika naar de goudvelden trokken en soms schatrijk terug keerden. Lize's prins zou dat ook gaan doen, later zou hij met de zakken vol goud terugkeeren en dan kon Lize haar kasteel krijgen met de vergulde tooverpiano.
Lize haalde haar geld van de bank, deelde het met Harry en toen namen ze afscheid. In den eersten tijd ging alles goed, maar toen er meer dan een half jaar voorbijging en Prins Harry nog maar steeds niet terugkeerde met het goud, raakte Lize's geld op. In die dagen werd er een klein Prinsje geboren, een heel klein jongske. De arme Lize wist niet meer, hoe ze aan geld komen moest, om voor zichzelve en den kleine te zorgen. Ze schreef opnieuw aan Prins Harry in Amerika, maar de brief kwam terug... Weer en weer schreef ze, telkens opnieuw probeerend... maar alle brieven kwamen terug... onbestelbaar. Toen begreep de arme Lize, dat haar Prins dóód was...
Ze werd steeds armer en armer... ze was te ziek en te zwak om te werken en ten laatste werd ze uit haar woning gezet... Dagen en nachten liep ze door de straten, en het werd winter en o zoo koud...
| |
| |
... Op een middag, hoorde ze van een vrouw, die kleine kindertjes verpleegde tegen betaling...
Hongerig en koud bereikte zij de woning van die vrouw, en gaf haar het kleine jongske... en ook een pakje...
Kruimeltje keek met groote, gróóte oogen de vertelster aan, wier oogen met een tranenfloers bedekt waren... hij sloeg zijn arm om haar hals, terwijl ze haar vertelling voortzette.
Lize beloofde, elke week naar den kleine te komen zien en de vrouw geld te komen brengen, dat ze met naaien verdienen zou. Daarna is Lize weggegaan, wetend, dat ze niets had om de vrouw te brengen, omdat ze te ziek en te zwak was... en niemand haar werk wilde geven...
De arme Lize zwierf eenzaam door de straten, ze was toch zoo hongerig en zoo koud... en ten slotte was ze zoo uitgeput, dat ze op de stoep van een groot heerenhuis in onmacht viel.
Het duurde niet lang, of de bewoners van het huis vonden haar. Zij legden haar te bed en gaven haar voedsel. Gekoesterd door de warmte en versterkt door het voedsel kwam Lize spoedig bij. De menschen waren zoo vriendelijk en goed voor haar en bemerkten al spoedig, dat zij een zeer beschaafd meisje was. Toen, vent, hadden ze Lize gevraagd, of ze niet juffrouw van gezelschap wou worden bij de dame van dat groote huis. Je begrijpt, hoe gaarne zij dat voorstel aannam. Een paar weken later ging de familie op reis naar Zwitserland en Lize ging mee. Zij las de dame voor en hielp haar in alles, zij speelde op de piano en gaf kleine concerten voor de familieleden.
De oude dame stierf en liet Lize eenig geld na, dat ze gebruikte, om te gaan studeeren. Maar
| |
| |
Lize had door haar nieuwe leven weinig meer gedacht aan het kleine jongske, dat ze achtergelaten had bij die vrouw, nooit had ze eenig geld gestuurd... en waarom deed ze dat niet? Uit schaamte, uit valsche schaamte, uit vrees... o, ze wist het eigenlijk zelf niet... maar nu was het te laat, dacht ze... nu zou het kindje wel door de stad in een inrichting geplaatst zijn... en ze durfde niemand in Holland erover schrijven want vóór haar lag haar toekomst als kunstenares... en als de menschen wisten... wat zij gedaan had met het kleine jongske... zouden misschien de couranten erover schrijven en dan zou het met haar muzikale loopbaan gedaan zijn...
Lize ging naar Parijs en studeerde... ze nam dure lessen en werkte hard... ze gaf concerten en overal juichten de menschen haar toe... Maar hoe langer hoe meer begon ze te denken over dat kleine, kleine jongske, dat ze verlaten had... en dat maakte haar o zoo ongelukkig...
Toen... na jaren... kwam ze naar Holland... Op zekeren avond, toen ze van een harer concerten terugkeerde, was er een ongeluk... Haar auto reed een arm jongetje aan... en hij had een zware hoofdwond... Lize nam het ventje mee naar huis en daar verpleegde ze hem. Maar op zekeren avond bemerkte zij, dat het jongetje een medaillon aan zijn hals had hangen. Zij opende het... en zag daarin twee portretjes...
Kruimeltje sloeg beide armen om Vera heen en kuste haar, zich stijf tegen haar aandrukkend...
‘En die portretjes kende ze... Het waren Prins Harry en... zijzelve... En toen wist Lize, dat het haar eigen, bloedeigen jongen was, die daar lag...’
‘En U is mijn eigen, mijn eigen moeder,’
| |
| |
riep Kruimeltje uit. ‘Nu is mijn wensch uitgekomen.’
‘Wat voor wensch was dat wel?’ vroeg zijn MOEDER, hem over het hoofd streelend.
‘Wel, weet u niet meer, dat ik zoo dikwijls zei: ik wou dat U mijn moeder was?’
Vera sloot haar jongen in de armen, in stilte God dankend, dat het geheim er eindelijk uit was.
Daar kwam Marianne binnen.
‘Madam,’ zei ze met een ondeugend lachje, ‘ik wielde niet indiscret zijn, moar d'r zien 'ier twee messieurs, en die 'ebbe kewach 'ne kwartier...’
‘Laat ze binnenkomen, Marianne.’
De deur ging opnieuw open, maar er verscheen slechts één persoon.
‘Wilkes...,’ riep Kruimeltje uit en stormde op zijn vriend toe.
‘Beste, beste jongen,’ zei Wilkes. ‘Daar ben ik weer... daar ben ik weer.’
Toen wendde hij zich tot Vera en zei:
‘Mevrouw, u heeft zeker wel eens van mij gehoord... Wilkes is mijn naam... en ik kwam hier, ziet u... ik heb... ik wou... wel verdraaid. Harry, kom maar binnen!!!’
Toen zag Kruimeltje voor het eerst zijn vader, zijn VADER!! Groot, forsch gebouwd, met een zwarten snor en een gouwen ketting!!
Er was geen nadere verklaring meer voor den jongen noodig.
Hij stormde op hem toe, sprong in zijn armen en omhelsde hem.
‘Vader... Vader... ben je mijn heuschelijke Vader? Ja-ja-ja!!! mijn heuschelijke Vader... en hier is Moeder ook... Moeder ook!!!!’
De groote Harry Volker opende wijd zijn armen...
En Lize...?
Daar zag ze haar Prins staan, dien ze ver- | |
| |
loren had... Ze liep op hem toe en wierp zich in die wijduitgespreide armen.
‘Harry... Harry... hier is de jongen... O God, welk een geluk, welk een dag.’
Was er feest dien avond?
Waren ze allen gelukkig?
Zonder twijfel en het was zeker moeilijk te zeggen, wie van hen wel het allergelukkigst was. Misschien was het wel Kruimeltje, want die had toch zoo verlangd naar een Vader... en kijk... daar had hij warempel een Moeder ook gekregen. En wàt voor een Vader!!... en wàt voor een Moeder!!...
----------
Dien avond schreef Wilkes een langen brief naar Amerika, geadresseerd aan Charles Winters, den schrijver van verhalen, dien hij met Willem Verwouden in het restaurant te New York had ontmoet. Het was een oude belofte, die hij thans nakwam. Toen Winters den brief ontvangen had, en eenige malen had over gelezen, stopte hij een pijp, ging achter z'n typewriter zitten en schreef er voor kinderen in Holland het verhaal van
Kruimeltje.
of de Geschiedenis van een armen Straatjongen.
|
|