Het gevecht met de muze
(1940)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend
[pagina 30]
| |
2De nacht zweeft duizelende
door het stelsel der sterren
en door het donker drijft
talmend de maan:
er valt niets meer te erven,
alles verleerde te zwerven,
alles koos vastere baan.
| |
3De maan schoof langs de vensters heel de nacht,
van de rotonde waar ik slapend lag;
eensklaps ontwaakt' ik rillende en zag
aan het plafond beweeglijk spinnenrag.
Ik nam de bezem, ging waanzinnig schrobben,
stak in mijn mond handenvol spinnenkoppen,
grijsachtig-tragen met een bek en ogen,
toen moest ik deerlijk braken, slag op slag.
Des morgens vroeg bekeek ik met een lach
het laken want ik had weer bloed gespogen.
| |
[pagina 31]
| |
4De dag kiert door de ramen
met een zo grijze gemeenheid
dat ik het hoofd weer beur
onder het donkere laken
en het gemis aan luiken
als een verlies betreur.
| |
5Eenzaam ben ik,
dat beamen de sterren;
eenzaam ben ik
en dat beaamt de maan;
ik zie mijzelve op de kade gaan
als van de maan gezien, eindeloos verre.
Want ik behoor allang niet meer mijzelf,
ik viel het kwaad ten prooi en de ontbinding,
maar iets in mij - ik zelf? - nam afstand van
dat ander, loop er honderd passen achter,
ontmoet het in een hoer en overnacht er.
|
|