Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] [Kleine liederen van de maan] III De maan schoof langs de vensters heel den nacht, Van de rotonde waar ik slapend lag; Eensklaps ontwaakte ik rillende en zag Aan het plafond beweeglijk spinnenrag. Ik nam den bezem, ging waanzinnig schrobben, Stak in mijn mond handen vol spinnekoppen, Grijsachtig-trage met een bek en oogen, Toen moest ik deerlijk braken, slag op slag. Des morgens vroeg bekeek ik met een lach Het laken, want ik had weer bloed gespogen. Vorige Volgende