Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 1
(1844)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 468]
| |
[Johannes Bremer Cz.]Bremer Cz. (Johannes) was, in 't midden der zeventiende eeuw, een zeer geacht leeraar onder de Remonstranten, eerst te Hoorn, daarna te Rotterdam. Behalve eenige weinige leerredenen, die hij uitgaf, was hij opsteller van een dichtstuk, getiteld: Het Amersfoortse Tempe, geplaatst voor het werk van den hoogleeraar A. Matthaeus: Rerum Amorfortiarum Scriptores etc., Lugd Bat. 1693, in 40. De Chalmot noemt het een bevallig dichtstuk Ga naar voetnoot1, en niet ten onregte. Men hoore hem over de bijenteelt in die streeken, waaruit hij schijnt van daan te zijn geweest: Daar kan de By, als uitgelaten,
Den daauw van bloem en geurig kruidt
Afmaaien, om haar honigraten
Te vullen met dien lekk'ren buit:
De thym, de cassy, de narcisse,
De bloem van geurige Jasmyn,
De balsem, hysop en melisse,
De salie, munt en rosmaryn;
En wat er meer in hof en heyde
Met daauw en geur bewassen is,
Verstrekt dit heyr, wanneer 't gaat weyden
Langs bos en beemdt, tot laaffeenis:
Daar snuffelt het op beukebomen
Eerst versch door 's hemels vocht besproeit,
Naar aas, of op de linde aan stromen,
Of wilg, of eyk, met mos begroeit:
Tot dat de byswarm, neergestreken,
Aan d' oever van een klare bron,
De zomen leppert van de beken
Door 't loof beschaduwt voor de zon.
Wie kan den yver hier beschrijven,
En ordre van dit schrandre dier?
| |
[pagina 469]
| |
. . . . . . . . . . . . . . .
D' een word om mondkost uitgelaten,
Of haalt het water uit de plas;
Een ander bout de cel en raten
Met klevend boomlym en met wasch;
Een derde d' ingang houdt gesloten;
De vierde om bloemdauw stygt in top,
Keert thuis met volle bek en poten,
En vult de korf met honig op: enz.
|
|