Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 1
(1844)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Matthijs Balen Jansz.]Balen Jansz. (Matthijs) geb. den 1 October 1611, overleden, na 1677, was de oudste zoon van Jan Balen Matthijsz. en van Elizabeth van Bokstaal Karelsdochter. Van zijne jeugd en jongelingsjaren is niets bekend, ook vindt men niet vermeld welk beroep hij uitgeoefend, welk ambt hij bekleed heeft of wanneer hij gestorven is; alleen weet men, dat sommige leden van zijn geslacht aan het hoofd eener garentwijnderij hebben gestaan, en dat hij eenen hoogen ouderdom moet bereikt hebben. Hij trouwde den 19 Junij 1639 met Kristina van der Tak, dochter van Lambert van der Tak Hendriksz. en van Mariken Hoboken Hendriksdochter, welke den 18 October 1642 overleed, hem twee dochters nalatende. Een tweede huwelijk ging hij aan den 17 April 1644 met Martina Savary, dochter van Salomon Savary Jakobsz. en van Maria Panten Livijnsdochter die den 30 October 1652 overleed, hem eenen zoon en twee dochters nalatende. Ten derde maal huwde hij, den 21 December 1653, Elisabeth van Rynberk, dochter van Hendrik van Rynberk Tielmansz. en van Rebecca de Groen Cornelisdochter, bij welke laatste hij geene kinderen had. | |
[pagina 72]
| |
Hij is meer bekend door zijne Beschryving der Stad Dordrecht, die in 1676 het licht zag, dan door zijne gedichten, van welke ook eenige tusschen het proza dier beschrijving ingelast zijn. Op Jakob Muys van Holy vervaardigde hij het volgende bijschrift. Gy ziet hier Vaderland, en Vaderlyke stad,
Hem die uw slaverny in vryigheyd verkeerde,
Dit 's Muys van Holy, die Gemoed-dwang van u weerde
En meerder zuchts voor u als eygen Leeven Had,
Treurt Gy, Nu Gy van Hem Geen Manlyk oir meer vind.
Aenschovw zijn Deugden, die ten Hemel zig verheffen,
Zie 't wonder Nood-Geheym; de Dood kon 't Lichaem treffen,
Maer zyn volmaekte Deugd de Dood zelf overwint.
‘Volgens getuigenis zijner tijdgenooten,’ zegt de Heer Schotel Ga naar voetnoot1, ‘was Balen niet de minste onder het aanzienlijk getal leden der toenmalige Dordsche dichtschool, waarvan de grondslag door Cats, gedurende zijn verblijf te dier plaatse, zoude gelegd zijn. Foppens meldt, dat deszelfs gedichten zeer in de smaak waren. Margaretha Godewijck noemde hem, un très excellent poëte en Pieter van Bracht, een vermaard dichter. Wat ons betreft, wij ontnemen hem alle aanspraak op den eernaam van dichter niet: stellen hem met eenen Van den Bos, Castilleios, Le Ducq, W. van Blijenburg, C. de Bevepen, Pieter van Godewijck, Jacob van der Waal en anderen gelijk; maar verre beneden de Van Somerens, Hoogstratens, Beverwijck, Joncktijs en meer andere gevoelige en krachtige zangers. Men | |
[pagina 73]
| |
ontdekt in zijne verzen veel stroefheden, verkeerde woordschikkingen en woordverminkingen, soms gezwollenheid en valsch vernuft, en nimmer schoonheden van den eersten rang.’ Wij beamen dit gevoelen volkomen, en stemmen dus geenszins in met Pieter van Godewijck als hij zegt: In Balen is de geest van Vondel en van Heins,
Als hij ten sangberg draaft.
Zijne gedichten worden, behalve de in zijne Beschryving van Dordrecht ingelaschte, meest vóór en in de werken zijner tijdgenooten gevonden, maar schijnen nimmer in eenen bundel te zijn bijeenverzameld. ‘Twee der besten zijn, volgens den Heer Schotel Ga naar voetnoot1, die welke ten opschrift voeren: Sonnet aen de achtbaren ende zeer voorzienigen Heer Joh. Van Beverwijck op zijn boeck van de wtnementheyd der vrouwen (1639), en Lauwerkrans of zegenwimpel aan denzelfden, als deselve buyten hoop, wederom opstont uyt syn swaer en langhdurig kranckbedde, in Lente anno 1646. Van minder waardij zijn zijne gedichten in Van Overstegen's Poëzij en het Verheerlijkt Nederland van J. Lydius, en vóór de werken van Van Nispen, J. van Hoogstraten en anderen.’ Balen vervaardigde mede eene lijkzang op Dirk Raphaelz Camphuizen, bij wien hij in hooge achting stond, even als bij Joachim Oudaan, die een lofdicht op zijne Beschryving van Dordrecht maakte. Ook genoot hij de vriendschap van de gebroeders Van Nispen, Pieter van Godewijck, Cornelis van | |
[pagina 74]
| |
Beveren, Adriaan van Blijenburg Tielman en Pieter van Bracht, Margaretha Godewijk, Aletta van den Bosch, en andere verdienstelijke mannen en vrouwen. Samuel van Hoogstraten vervaardigde zijne afbeelding in olieverw, en maakte onder de prent van Romeyn de Hooghe, vóór de beschryving van Dordrecht geplaatst, het volgende bijschrift. Bezie dit Beelt, ô Leezer eer gy leest,
Dits hy, die Dort herboude, en zonder mueren
Van kalk of steen, zyn vlyt en hooge geest
Gaf haer een stof, die duyzent jaer kan dueren.
|