Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 21
(1878)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 69]
| |
[Conradus Zumbag de Koevelt]ZUMBAG DE KOEVELT (Conradus), zoon van den vorige, werd in het eind van Mei 1697 te Leiden geboren. Hij vertrok in 1708 met zijn vader naar Cassel, doch werd reeds vroeg naar Leiden gezonden, waar hij den 3den Julij 1713 als student in de wijsbegeerte werd ingeschreven. In 1717 liet hem zijn vader naar Cassel terugkeeren om hem onder zijne leiding verder te oefenen. Reeds in hetrelfde jaar verdedigde hij openlijk aan het Collegium Carolinum, twee Exercitationes - de scientia et opinione caeterisque cognoscendi et assentiendi modis en de cognatione veri - onder voorzitting van zijn vader. In 1720 werd hij door zijn vader naar Leiden teruggezonden, om zich in de geneeskunde te oefenen. Hier studeerde hij onder 's Gravesande en den lector Coets in de wijsbegeerte en mathesis (waarin hij zelf onderwijs gaf) in de geneeskunde onder Frederik Rekkers, Albinus en Boerhaave, en werd 23 Jan. 1724 medic. doctor, na verdediging eener dissertatie de vero in medicis inveniendo. Drie maanden later (12 April 1724) werd hij in 't chirurgijnsgild ingeschreven. Omstreeks 1724 schijnt hij begonnen te hebben, even als vroeger zijn vader, onderwijs als lector te geven. Drie en dertig jaren gaf hij van 's morgens vroeg tot 's avonds laat onderwijs in de wijshegeerte en wiskunde. Ook hield hij zich spoedig bezig met sterrekundige waarnemingen. Zoo nam hij in 1829 een merkwaardig noorderlicht waar, waarvan hij, onder den naam van de Wonderwerken Gods, korf daarna tweederlei afdrukken en beschrijving in het licht gaf. In 1730 gaf hij, behalve eene beschrijving van weer en wind: Leid. 4o., zijns vaders geometria practica in het licht, waaraan hij in 1748 nog andere compendia voegde. Omstreeks denzelfden tijd (23 Junij 1730) werd hij tot stads-geneesheer benoemd, en iets later (1731) lid en assessor van het collegium chirurgicum. Onze doctor beoefende ook de poëzy. De Leidsche predikant Laurentius Steversloot had in 1730 eene berijming van den profeet Jona met aanteekeningen uitgegeven, die veel opzien baarde. Zumbag was het met hem en zijne overbrenging van des profeten woorden op Nederland niet eens. Hij liet dus zekere Lofrijmen uitgaan. die niet tot eer des kerkleers strekten. Steversloot reikte hem hierop in dichtmaat eene Hand van broederschap. Eene tweede tegenvers verscheen onder den titel: Dankrijm aan den Heere L.S., met taal- en letterkundige aanteekeningen, waarin S. nog al sterk gegispt werd, doch waarmede deze kleine letterkundige strijd eindigde: ook schreef hij verzen voor de acad. proefschriften zijner leerlingen en vrienden. In 1762 teekende hij o.a. eene dagelijksche berekening | |
[pagina 70]
| |
af van den loop der zes voornaamste planeten voor het sehrikkeljaar 1742. Ephemeris geometrica seu planetarum primariorum ad annum Christi 1742 currentem ad ductum Planetolabii in systemate copernici. één folio blad. In hetzelfde jaar spoorde Bolstra's kaart van het Haarlemmermeer hem tot nadenken over en het ontwerpen van een plan ter droogmaking van het Haarlemmermeer aan. Van dit plan gaf hij in 1743 een tweeden druk in het licht: Korte schets, verhandelende van het droogmaken van de groote Meeren. Leiden 1743, 4o., waarvan van Hasselt in 1838 het nut heeft uiteengezet. Zijn vader was, zoo bij den keurvorst Maximiliaan Heinrich als te Leiden, onderwijzer in de toonkunst geweest en had te Leiden of te Cassel lessen over de theorie der toonkunst gegeven in 't LatijnGa naar voetnoot*). De zoon, die in hetzelfde vak lessen gaf, zond in 1743 een geschrift in het licht, getiteld: Institutiones Musicae, of onderwijzingen rakende de praktijk van de muzijk en inzonderheid van den generalen bas, benevens de daaruit spruitende gronden van de compositie. Leiden. Met 8 bladen muzijk door hem zelven gegraveerd. (Ook graveerde hij den titel.) In hetzelfde jaar verscheen er weder van hem een Compendium, zijnde de eerste beginselen en praktikale instructie in de meet-, krijg- en bouwkunde. Leiden 1748. 8o. In 't volgende jaar gaf hij in het Latijn, zonder plaats van drukker en uitgever, in 4o, de beschrijving uit van een Instramentum novum sive horologium autobarnm, om de lengte zoo ter zee als te land te vinden. Hij zegt er van, dat zijn vader, door Christiaan Huygens voorgelicht, het uitvond, en dat het door hem vervaardigd en aan het publiek medegedeeld werd. In 1752 kwam hij op dit geschrift terug en gaf hij van het gebruik van dit horologiüm autobarum, aldus genaamd, omdat het door zijn eigene zwaarte naar omlaag daalt, eene nadere verklaring uit. Tusschen de jaren 1752 en 1759 verscheen van hem, doch zonder jaaropgave, in 't Fransch en groot folio, een krijgskundig plan uit ter betere verdediging der vestingen en ter besparing van menschenlevens, in het Hgd. opgenomen in het Boehmisches Magazin für Ingenieurs und Artileristen, VII, No. 11, onder den titel van Algemeine Methode die Festungen zu verstärken. Waarschijnlijk is hij ook de schrijver van Plan d'une bateau | |
[pagina 71]
| |
avec lequel on peut aller au fond de la mer, et revenir à son grè et même naviguer entre deux eaux. (Een duikerklok.) In 1770 werd hij, op zijn verzoek wegens ouderdom, na 40jarigen dienst als stads-doktor, ontslagen en in 1779 als assessor Collegii Chirurgii. Hij overleed in 83jarigen ouderdom, op den 15den April 1780, en werd in de St. Pieters kerk begraven.
Zie Bodel Nynhuis; t.a.p., Siegenbeek, t.a.p.,; Gregoir, Biogr. des artistes médicins. |
|