Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 21
(1878)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 66]
| |
dende, beoefende hij in de uren die hem van zijn beroep overschoten de poëzy. Na de omwenteling van 1795, lid van de nationale vergadering geworden, onderscheidde hij zich door gematigdheid en ernst die hem bij eene opgewondene partij somtijds op miskenning kwam te staan. Hij stierf als ontvanger der belasting te Vlaardingen, den 9den October 1820. In 1784 gaf hij zijn eerste dichtproeve in het licht, zijnde Twee Bijbelsche dichttafereelen, (Amst. 1784), vervolgens Drie tooneelstukken uit het Fransch: Hamlet 1786; De edelmoedige dragonder, 1790. en Gesner of het Zwitsersch huisgezin. Hij was een goed dichter en zijn Lierzang aan het Bataafsche Volk bij den aanvang van 1798, waarin hij op eene nadrukkelijke wijze de rampen voorspelt, het gevolg der burgelijke verdeeldheden, is een uitmuntend en krachtig gedicht. Ook gaf hij in het licht: Lierzang aan Leydens burgerij. 1807. Dichttafereelen van den winter, storm en overstrooming in 1809, in drie zangen. Nederland verlost. 1813. Bij de wederkomst van Lodewijk, koning van Holland. Amst. 1810. In de Evangelische gezangen is van hem eene vertaling opgenomen.
Zie Witsen Geysbeek, B.A.E. Woordenb., D. VI, bl. 593; Dr. Bennink Janssonius. Gesch. v.h. Kerkgezang bij de Hervormd. D. II, bl. 292; Verwoert. Kobus en de Rivecourt. |
|