derikstoren (1840) en eindelijk: Het slot te Horst onder Rhenen (1852).
Een werk van grooteren omvang is verder zijne Geschiedenis van het oude Handelsverkeer der stad Utrecht, waarvan vier stukken het licht zien 1838-46. Het werk vangt aan van de vroegste tijden en loopt tot de 14de eeuw.
Voorts schreef hij Over de instellingen van het Hooger Onderwijs in Utrecht, vóór de oprigting der hoogeschool in den jare 1636; de stad Utrecht in hare betrekking tot de Hoogeschool, in dezelve gevestigd.
Van Asch van Wijck was curator der hoogeschool, directeur van het prov. Utr. genootschap, correspondent van het kon. Ned. Instituut, lid der maats. van Nederlandsche Letterkunde.
Hij was in 1830 lid der staats-commissie tot herziening der grondwet, in 1839 tot onderzoek der financieele aangelegenheden des rijks, in 1842 tot onderzoek van de koloniale remises uit de Oost-Indiën. In 1835 werd hij lid der staats-commissie tot den verbeterden afloop der rivieren. In zijne betrekking van heemraad van de Rhenensche, Nuden- en Achterburgsche hooilanden, en in die van heemraad van de rivier de Eem, als ook door het bezit van aanzienlijke landerijen in dat gedeelte der provincie, dat tegen Gelderland aanligt, had de geschied- en oudheidkundige van Asch van Wijck reeds sedert een aantal jaren den toestand dier landstreek gemaakt tot het onderwerp zijner bijzondere studie, en aan dit grondige en met ijver voortgezette onderzoek hebben wij de verschijning van drie ten dien opzigte allerbelangrijkste werken te danken. In 1832 verscheen zijne Proeve van verbetering van den afloop van het water in de landstreek tusschen de Veluwsche en Utrechtsche Bergheuvelen gelegen in de Geldersche vallei genaamd, dat spoedig gevolgd werd door Proeve over den ouden loop der rivier de Eem, terwijl hij eindelijk tien jaren later (1842) zijne denkbeelden, in de eerste proeve voorgesteld, nader ontwikkelde in een werk, getiteld: De verbetering der waterafleiding in de Geldersche vallei, in verband met de daarstelling eener kanaalvaart in deze landstreek met een kaart. In 1843 werd hij tot het hoofd eener staats-commissie benoemd, ter verbetering van den Geldersche vallei en het was te midden zijner werkzaamheden in die belangrijke betrekking, dat de hoogst achtenswaardige man den 21sten Julij van dat jaar overleed.
Hij huwde Kenau Hasselaer, derde dochter van mr. Pieter Alexander Hasselaer, commissaris der stad Amsterdam en Anna Margaretha Lijnslager en liet 6 kinderen na.
Zie Nepveu, in den Utrechtsche Volksalm. 1844, waar zijn portret voorkomt.