van Ducq en bezocht tevens de academie te Brugge, waar hij achtereenvolgens de eerste prijzen behaalde.
Na den dood zijns meesters, in 1829, begaf hij zich tot zijn verdere bekwaming naar Parijs, van waar hij een jaar later, weder naar Belgie vertrok, en te Gend den eersten prijs in het historieele vak behaalde met zijn voorstelling van Mars, die Venus bij het graf van Adonis vertroost. Hij leverde aldaar op de tentoonstelling van 1835 vier schilderijen, de Schipbrevk, de Rust, een Zeeuwsch feest en het Ontwaken voorstellende, voor welke de koninklijke maatschappij van schoone kunsten hem een medaille toewees en het lidmaatschap schonk. In 1836 zag men van hem op de Brusselsche tentoonstelling een Visioen van Ste Philomene en te 's Hage in 1839 een groote historieele voorstelling de dood van de Ruyter, door den koning aangekocht en in Maart 1844 aan de adelborsten te Medemblik vereerd, uit erkentelijkheid voor hunne vaderlandsliefde in de bijdragen tot de vrijwillige leening.
Een andere schilderij, het Waken en Slapen ten onderwerp hebbende, werd door prinses Albert van Pruissen aangekocht. De kerk van Menen bezit van hem een Tafereel uit het leven van St. Vaast, die van Westkerke een Tafereel uit het leven van St. Omer, de patroon dier gemeente, die te Goes de Heiland in zijne benauwdheid in den hof Gethsemané, terwijl de Engel hem komt versterken en de H. Maagd als de bijstand der Christenen en troost der bedroefden. Hij was te Antwerpen gevestigd en gehuwd met Clara Rooman, ook eene verdienstelijke schilderes.
Zie Immerzeel; Kramm; Kobus en de Rivecourt.