te treden. Hij werd dan, in 1782, als kadet geplaatst op het schip Schiedam, waarmede hij zijne eerste reis, en wel om de Noord, volbragt. In 1783 werd hij als luitenanttitulair overgeplaatst op de Bellona, met bestemming naar Demerary en Essequebo. Hij keerde in October 1785 terug en Wolterbeek werd als luitenant-effectief overgeplaatst op de transportbrik de Snoek, bestemd naar de Middellandsche zee.
In Mei 1786 teruggekeerd, weigerde hij dienst te doen op de, tot verdediging der stad Utrecht, aldaar aangelegde handbatterijen, welke weigering hem zeer euvel werd afgenomen. Hij wilde liever in zeedienst blijven en de onaangenaamheden die uit zijne weigering voortsproten noopten hem het aanzoek te doen om in Russischen dienst over te gaan. Intusschen moest hij met de brik de Leeuw eene tweede reis naar de Middellandsche zee ondernemen en toen hij hiervan in Mei 1788 terugkeerde, waren 's lands omstandigheden zoodanig veranderd, dat hij van zijn plan om den Nederlandschen dienst te verlaten afzag. Hij deed nu weder eene reis naar Oost-Indië en woonde in 1791 eene expeditie in de Moluksche eilanden bij, waar hij zich bijzonder onderscheidde, onder anderen door het vermeesteren eener hoofdsterkte op Goram, waar hij met eigen hand de Nederlandsche vlag plantte.
Na zijne terugkomst in Nederland werd hij geplaatst op de Spion, standplaats Bath. Het gelukte hem toen eene Fransche kanonneerboot het eerst te enteren en te vermeesteren, en voorts een gaffeljagt te nemen nadat zijne sloep was in den grond geschoten en hij met de bemanning in eene anders was overgesprongen. In 1794 werd hij als eerste officier geplaatst op het schip Brakel, behoorende tot een eskader, hetwelk eene talrijke koopvaardijvloot naar Indië moest geleiden. Te Plymouth binnengeloopen, werd daar echter op gemeld eskader het embargo gelegd; waarop in 1796 de verbeurdverklaring der schepen en de gevangenschap der bemanning volgde. Wolterbeek werd echter op zijn woord ontslagen en begaf zich toen naar Holland.
Geen actief kommandement, ten gevolge van zijn aan de Engelschen gegeven woord, mogende aannemen, bekwam hij het bevel over een wachtschip, voor Amsterdam liggende, in welke betrekking hij bleef tot na zijne uitwisseling in 1798, toen hem het bevel over een fregat werd opgedragen. Intusschen was hij reeds bevorderd tot kapitein-luitenant, en ook dien rang bekleedde hij slechts korten tijd, daar hij in 1799, en dus op 33-jarigen leeftijd tot kapitein ter zee werd benoemd. Te gelijker tijd kreeg hij het kommandement over het linieschip Johan de Witt, behoorende tot het eskader dat onder de bevelen van den vice-admiraal de Winter in de Maas was gestationeerd. Tot 1801 diende hij onder hem, maar werd toen ingedeeld bij het eskader van den vice-admiraal Hart-