[Jacob Eduard de Witte]
WITTE (Jacob Eduard de), in 1763 te Amsterdam geboren, was in 1782 vaandrig in Nederl. dienst, toen hij met P. van Brakel, boomkweeker te Boskoop, een aanslag smeedde om het eiland Schouwen den Engelschen in handen te spelen. Van Brakel verklapte het verraad, en de Witte liep groot gevaar zijn hoofd te verliezen, doch een gekibbel tusschen de staten en den stadhouder of eene burgerlijke dan wel militaire regtbank den landverrader moest veroordeelen, gaf aanleiding dat hij den 21sten Mei 1784 tot eene gevangenis van 6 jaren en een eeuwige ballingschap uit Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht veroordeeld werd. Hij hield zich ondertusschen op de gevangenpoort te 's Hage bezig met het schrijven van eenige werkjes in proza en poëzy van sentimentelen inhoud, en waarvan de blaadjes met bijna even zooveel dwarsstreepjes als woorden zijn gevuld. Zij toonen dat hij weinig geest, smaak, gezond oordeel en volstrekt geen taalkennis bezat. Geestig wordt de nietigheid van den poëtaster door Helmers aan de kaak gesteld in de Voorrede van zijn Socrates. Sints 1793 liet hij niets van zich hooren, doch in 1828 trad hij onder den naam van Witte van Haemstede als schrijver van Tafereelen voor denkenden op. Zijn sterfjaar is onbekend.