| |
[Witte Corneliszoon Witte of de With]
WITTE of de WITH (Witte Corneliszoon) werd den 29sten April 1599 te Hoogendijk, niet ver van de stad Brielle, uit den burger- of boerenstand geboren. Na vele bedrijven vergeefs beproefd te hebben, begaf hij zich, na eenige kleinere togten, op zijn 17de jaar in dienst van de O.I. maats., en vertrok als kajuitwachter in 't begin van 1616 naar O. Indië. Zijn goed gedrag en onvermoeide ijver trokken de aandacht van den gouverneur Jan Pietersz. Koen, die hem een geruimen tijd als lijfknecht en hofmeester bij zich hield. Te gelijk deed hij den dienst van korporaal op het fort Jacatra, nu Batavia, dat hij hielp verdedigen tegen de inwoners des lands. Hij onderscheidde zich door zijn dapperheid, werkte krachtig mede tot behoud dier sterkte en hielp de stad Jacatra, niet verre van die sterkte, veroveren. In 1620 in het vaderland teruggekeerd, ging hij over in 's lands dienst, waarin hij eerst den rang van schipper, toen van luitenant en daarna die van scheepsbevelhebber bekleedde. In dezen laatsten rang nam hij deel aan den togt van den zeevoogd l'Hermite (1623), die tot afbreuk van den vijand naar Amerika werd gezonden. Na buitengewone blijken van kloekmoedigheid bij verschillende ontmoetingen gegeven te hebben, in een van welke hij zwaar gewond werd, stak hij naar de Molukken over, die op aanstoking der Portugezen en Spanjaarden in opstand tegen de Nederlanders geraakt waren. Met 3000 man, van welke W. 2 vaandels aanvoerde, ging het op den vijand los, zesmaal geraakte onze held met de inwoners in gevecht, verbrandde en vernielde vele Indiaansche dorpen en verwoeste eenige duizende nagelboomen, wendde toen de boeg naar Batavia, en keerde in 1626 met een rijke retourvloot naar het vaderland terug. In 1628 werd hij als kapitein en raad op het schip van den admiraal Pieter Pietersz. Heyn, door de W.I. Compagnie aan het hoofd.
eener vloot geplaatst, die uitgerust was om de Spaansche zilvervloot te veroveren. Aan de wakkerheid van W. was men grootendeels de verovering dier vloot verschuldigd.
Na den dood van Piet Heyn, die hem zeer genegen was geweest, kreeg hij weêrzin in den dienst en besloot hij voortaan als bijzonder burger te leven. Spoedig keerde hij echter tot zijn vorigen stand terug, doch liet dien, door onmin met sommige scheepsbevelhebbers, wederom varen. Ondertusschen waren zijne verdiensten niet onopgemerkt gebleven, daar er in 1637 zelfs sprake was dat hem of Tromp de waardigheid van luitenant-admiraal zou ten deel vallen, en
| |
| |
toen de eerste haar bekwam werd W. tegelijkertijd tot viceadmiraal van Holland en West-Vriesland verheven. De benoeming van Tromp tot luitenant-admiraal schijnt bij W. de eerste aanleiding geweest te zijn tot het misverstand tusschen de beide vlootvoogden. Zulks was grootendeels aan het jaloersch en wrevelig karakter van den laatste te wijten. Met geen zijner opperhoofden of togtgenooten, Wassenaar weiligt uitgezonderd, kon hij in vrede leven. Bij vele gelegenheden geraakte hij in hevige twisten met Tromp, leefde met Jan Evertsen gedurig in oneenigheid, en toen de Ruiter, in wien zachtmoedigheid een der hoofddeugden was, onder hem een togt moest ondernemen, werd door 's lands overheden raadzaam geoordeeld schriftelijk aan W. bevel te geven hem op een minzame wijs te bejegenen. Ja, na den dood van Tromp, durfde hunne hoogmogenden, hoezeer zij ook anderszins zijn persoon genegen waren, hem het gebied over 's lands vloot niet geven, wijl hij wegens zijn ruwen inborst, en zijne te groote gestrengheid, die aan wreedheid grensde, bij het scheepsvolk ten sterkste gehaat was, waarvan hij de duidelijkste bewijzen ondervond, toen verschillende schepen, op onderscheidene tijden, zesmaal weigerden hem als bevelhebber in te nemen, en de geheele vloot eenmaal met ééne stem verklaarde wegens zijne ongehoorde gestrengheid, onder zijne bevelen niet te willen staan. Doch groote gebreken gaan vaak met groote hoedanigheden gepaard. Zoo bezat hij een onbegrensde vaderlandsliefde, zelfsvergeting en zelfsopoffering in het uur van gevaar, onvergelijken heldenmoed, gepaard met uitstekende bekwaamheden.
Gedurende een groot deel van den zomer van 1639 was W. met Tromp in het kanaal kruisende om een groote Spaansche vloot, die krijgsbenden naar de Nederlanden moest overbrengen, te bestrijden. Toen deze vloot, die veel talrijker dan de onze was, in September verscheen, wilde Tromp langzaam terug trekken, W. stelde zich hier tegen. ‘Men moest bij deze gelegenheid toonen trouwe dienaars van het vaderland te zijn, met elkander leven en sterven.’
Tromp werd door den omtembaren moed van W. aangevuurd. Men besloot gezamenlijk een aanval op de Spanjaarden te doen en nu werpt W. zich met ongehoorde stoutheid in het gros der vijanden. Van alle zijden wordt hij door zware galjoenen omringd; zijne zeilen worden aan flarden geschoten, zijn schip wordt doornageld, zijn achtersteven geraakt in brand; maar niets schrikt hem af; hij beantwoordt rustig het geschut des vijands met het donderend metaal van zijn boord, doet alles voor zich wijken, en keert als overwinnaar tot Tromp weder, aan wiens boord hij beguist, besmeert, al hinkende en ontoonbaar kwam, hem op scherpen toon vragende: of hij nu wel getoond had metalen berg te vreezen? Door dit
| |
| |
gevecht en verschillende daarop volgende schermutselingen werden de Spanjaarden belet de plaats hunner bestemming te bereiken en gedwongen een schuilplaats in de Engelsche haven Duins te zoeken. Zoodra de tijding daarvan in het vaderland bekend was, besloot men terstond de dapperen, die den vijand besloten hielden, te helpen, en in minder dan 14 dagen was, tot verbazing van geheel Europa, eene vloot van meer dan 100 schepen, onder de Nederlandsche vlag vereenigd. Met deze magt werden Castiliens fiere zeelieden aangetast en een groot aantal hunner schepen veroverd of verbrand.
In de 5 volgende jaren hield W. zich bezig met de verjaging en bestrijding der Duinkerksche roovers en deed door de bescherming en bevestiging van onzen koophandel gewigtige diensten. In 1644 werd hem het bevel opgedragen over een magtige vloot naar het Noorden tot handhaving van den koophandel en tot bijlegging van de geschillen tusschen de kroonen van Zweden en Denemarken. Op dezen togt nam hij 900 koopvaarders onder zijne bescherming. Ook in het volgende jaar werd hij naar het Noorden gezonden met bevel den koophandel te beschermen en zich volstrekt onzijdig tusschen de beide mogendheden te houden. Hij gedroeg zich zóó dat de staten hem, na zijn terugkomst, met een gouden keten beschonken. Ondertusschen verkeerden onze bezittingen in Brasilie door den opstand der Portugezen, in groot gevaar, en werd derwaarts onder bevel van W. een vloot gezonden. Hier ondervond hij van de hooge regering veel tegenwerking, de volksplanting vond hij in droevigen toestand, er heerschte gebrek aan alles, ook voor 's lands vloot, en na herhaaldelijk vergeefsche pogingen te hebben aangewend om verlof tot het verlaten van Brasilie te verkrijgen, ging hij met 2 schepen naar het vaderland onder zeil. Zoowel de algemeene staten als de W.-I. compagnie waren hoogst hierover gebelgd. Hij werd op last der algemeene staten op de Voorpoort gezet, gedelegeerde regters werden benoemd om de zaak te onderzoeken en over zijn gehouden gedrag vonnis te vellen. De gevangenneming van den vlootvoogd werd echter door Holland als een inbrenk op zijne souvereiniteit beschouwd en bepaald dat W. met geweld door den procureur-generaal der provincie uit zijn gevangenis zou ontslagen worden.
Hierop werd hij, na 23 dagen op de Voorpoort gezeten te hebben, op last van den prins ontslagen, doch in zijn herberg bewaakt. Drie maanden later werd hij op nieuw naar de Voorpoort overgebragt en zijne zaak onderzocht, met het gevolg dat de fiscaal Jacob de Silla hem van pligtverzuim beschuldigde, groote ongehoorzaamheid aan de bevelen der hooge regering van Brazilie tegen hem inbragt, en ambtshalve den dood en verbeurdverklaring zijner goederen tegen hem eischte. Doch vier bekwame pleitbezorgers namen zijne verdediging op zich,
| |
| |
met het gevolg dat hij alleen tot het verlies zijner wedde sedert zijn vertrek veroordeeld werd. Ook moest hij de kosten zijner gevangenis en van het regtsgeding voldoen. Weldra stond hij weder aan het hoofd onzer vloot, nadat Tromp, uithoofde van zijne ontmoeting met Blake, in ongenade was gevallen. Wederom kweet zich W., naar de middelen welke hij bezat, uitnemend. Den 8sten October 1652 ontmoette hij den veel sterkeren vijand. Zijn schip wordt aan zeilen, aan touwwerk en rondhout zwaar beschadigd, en, na weinig tijds ligt hij als reddeloos, onbekwaam om over den eenen of anderen boeg te wenden. Onze held blijft den vijand niets schuldig. Met mannenmoed beantwoordt hij het geweld der Britten, die hem van alle zijden omringen en hij handhaaft de eer zijns vaderlands en eigen roem van het begin des strijds tot aan den ondergang der zon. Den volgenden dag keerde hij, genoodzaakt door de herhaalde lafhartigheid van velen, naar het vaderland terug. Eerlang verkregen de lafhartigen loon naar werken; sommige scheepsbevelhebbers werden in hunnen dienst geschorst, anderen eerloos en onwaardig verklaard het vaderland te dienen.
Wij ontmoeten vervolgens de Witte den 12den en 13den Junij 1653 in den tweedaagschen zeeslag tegen de Engelschen onder Tromp. Hier onderscheidde hij zich wederom door zijn gewone kloekmoedigheid. Zulks deed hij niet minder in den strijd van den 10den Augustus van datzelfde jaar, toen hij, nadat Tromp gesneuveld was, Jan Evertsen en de Ruiter door groote schade genoodzaakt waren in de Maas te wijken, en velen, eer en plicht vergetende, de vlugt kozen, met 7 kloeke medehelpers het geweld en de gansche magt den aandringenden vijanden weêrstond en week omdat hij alleen de groote overmagt der Britten niet kon bedwingen. Maar hij wijkt allengskens, niet als vluchtende maar vechtende, hij wacht van tijd tot tijd den drom der vijanden af, wijst ze telkens terug. Ten laatste verlaat de vijand de Nederlandsche vloot en hij droeg de eer weg 's lands vloot in het uiterste gevaar behouden en de eer van den staat gehandhaafd te hebben. Na den dood van Tromp werd hem, na een hevigen twist, tusschen hem en Evertsen, het tijdelijke bevel over de vloot gegeven, totdat Wassenaar tot oppervlootvoogd benoemd was. Onder dezen had hij het bevel over de Nederlandsche vloot in den oorlog tusschen de Deenen en de Zweden. In een gevecht met den Zweedschen vice-admiraal Bielkenstein sneuvelde hij door twee kogels getroffen, na een onverschrokken verdediging van zijn schip den 8sten November 1658, in den ouderdom van bijna 60 jaren. Zijn lijk werd door den koning te Elseneur in rouwgewaad gehuld en van een grooten hofstoet omringd met plechtigheid ontvangen. Ook in Nederland vereerde men de nagedachtenis van den
| |
| |
grooten held en rigtte men op 's lands kosten ter zijner eere een praalgraaf op.
Viermaal was hij gehuwd, van welke zijne derde huisvrouw, Hester de Meester in 1654 overleed, hem nalatende elf minderjarige kinderen.
Zie, behalve Holl. Mercurius, Aitsema, Wagenaar, van Wijn, Cerisier, Bilderdijk, Arend; J.C. de Jonge, Neerl. Zeew., D. I. bl. 318, 323, 380, 507, 511, 532, 550, D. IIa. bl. 55-61, 69, 115, 193, 259; Dez., Levensbeschrijving van W. van de W. in Onuitg. stukken, D. I; Dez., Lev. v. Evertsen; Brandt, Lev. v. de Ruyter; Doorl. zeeheld; A. van der Cappellen, Gedenks., D. II. bl. 224; G.W. Vreede, Iets over W.C.d.W. in Visser's Tijds., I. 38; Dez., Kron. Hist. Gen., 2 jg. 171, Nav. 1367, 58, 217; Bizot, Nederl. Historiepen. (afbeeld. v.h. praalgraf); Kok, Nieuwenhuis, Verwoert, Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. portr. |
|