nen kist van den bisschop Marcellus (later door Papenbroek aan de Leidsche bibliotheek vereerd), gesteenten en penningen, die den grondslag legden tot zijne vermaarde verzameling, waarvan de Catalogus door den hoogl. Graevius is opgemaakt en in het licht gegeven en door D. van Hoogstraten bezongen. De Witt was een geleerd man, ervaren in de meeste levende en doode talen. Zelfs maakte hij Latijnsche verzen, die de goedkeuring van van den Broucke, Jensius en Francius wegdroegen. Inzonderheid was hij bevriend met den predikant, later hoogleeraar, Salomon van Til, die hem zijn Dicht, zang- en speelkonst der ouden opdroeg en bij zijn huwelijk met zijne nicht Wilhelmina (1692) een bruiloftsgedicht vervaardigde. Zulks deden ook Casper Brandt, van den Broucke, Jensius, Hoogstraten en anderen. Hij stierf in 1701, bijna te gelijker tijd met zijn echtgenoote aan de kinderziekte ‘tot algemeene droefheid en bitteren rouw der stad en der geleerdheid’, na eenige jaren, behalve andere posten, die
van secretaris van Dordrecht bekleed te hebben. David van Hoogstraten, Janus Brouchusius, Petrus en Willem Rabus hieven bij die gelegenheid rouwdichten aan, en Jan van Hoogstraten Doleantie en rouw over het afsterven van den Rd. Heere Mr. J. de Witt en Mevrouw Wilhelmina de Witt aan Mevrouw de Bisniardonne, wiens dood (5 Augustus 1706) ook door hem in een lijkdicht werd betreurd. Zij lieten drie kinderen na, Wendela Maria, geboren 1638, gestorven 1709, Johan (die volgt); Cornelis (die voorgaat).
Zie J. van den Broucke, Poëm., p. 70, 71, 90; Francii Poëm., p. 387, 456; Hoogstratani Carmina, p. 222, Brouckhusii Poëm., p. 12, 455; Nederl. en Lat. Keurdichten, D. I. bl. 233, 277, 404, 501; Brandt, Poëzy, bl. 70; Graevius, Voorr. de Bibl. Witt. (Dordr. 1701); Rabus, Boekz. v. Europa, 1701, bl. 170, 171; Schotel, Wittiana; Dez., Iets over eenige afstammel. van de Witt; Dez., Illustre school.