Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 20
(1877)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Mr. Cornelis de Witt]WITT (mr. Cornelis de), zoon van mr. Jacob de Witt, (die volgt) en van Anna van den Corput Johansdr., werd den 25sten Junij 1623 te Dordrecht geboren. Hij genoot het onderwijs van Pieter van Godewyck (die hem later zijne ms. beschrijving van Dordrecht opdroeg), Beeckman en Michaelius in de Latijnsche school, ontving ook onderwijs in de muzyk, dansen en al wat toen tot een deftige opvoeding behoorde en werd op 18jarigen leeftijd te gelijk met zijn jongeren broeder Johan, | |
[pagina 363]
| |
student in de regten te Leiden. Den 24sten October 1641 lieten beide hunne namen door den rector Otto Heurnius in het album studiosorum schrijven en namen bij Bernardus Schotanus hun intrek. Na voleindigde studie deed hij en zijn broeder een reis door Frankrijk, Zwitserland en Italie, promoveerde waarschijnlijk te Orleans in de regten en trad na zijn tehuiskomst, den 21sten September 1650, in het huwelijk met Maria van Berckel, geboren den 31sten Mei 1682, dochter van Johan van Berckel, ontvangergeneraal van Holland en van Elizabeth Prince. Reeds toen was hij sedert 1648 tot aanzienlijke regeringsposten beroepen, bekleedde achtereenvolgens de posten van schepen 1648, 1649, 1658, 1659), ruwaard, bailjuw en opperdijkgraaf van den lande van Putten (1654 enz.), baljuw van de Beijerlanden (1660 enz.), dijkgraaf van Mijnsheerenland van Moerkerken (1657 enz.), burgemeester zijner geboortestad (1666 tot 1667), ordinaris-gecommitteerde ter vergadering van de staten van Holland en West-Vriesland; gecommitteerde in het collegie van de gecommitteerde raden van Holland (1663, 1664, 1675, 1669, 1670, 1671), ter admiraliteit te Rotterdam (1652, 1653, 1654), curator der hoogeschool (1666 tot 1672). In 1665 en 1666 was hij gevolmagtigde te velde wegens de staten-generaal in den oorlog tegen den bisschop van Munster. Ook had hij in dezelfde betrekking aandeel aan de luisterrijke onderneming op de Theems bij Chattam en Rochester, alsmede aan de overwinning op de Fransche en Engelsche vloten, derhalve aan de roemrijkste bedrijven in deze zeeoorlogen, waarin hij vele blijken van dapperheid en beleid gaf. Toen de ruwaard (dus werd hij in de wandeling genoemd) den 17den September 1667 van ‘de Engelsche expeditie’ te Dordrecht terugkwam, werd hij feestelijk ontvangen. ‘Wanneer’ - lezen wij in Godewyck's Ms. Beschryv. dier stad - ‘sijn Ed. met het yacht, 't welck deftigh gemonteerd was, met sijn andere byhebbende yachten de stadt begon te naderen, wierden thien groote metaelstucken gelost, die op 't Groote-Hooft stonden, met 250 muskettiers cierlyk gemonteerd, genomen uyt de elff vaendelen, die braeff in batailje stonden, hebben lustich onder 't canon met de musketten vuer gegeven. De stucken werden drymael gelost, de trompetten bliesen, en daer was een groot gejuych en vrolykheit by vele menschen, omdat de victorie de vrede verhaest heeft. Als zijn Ed. uyt het yacht tradt op het Groote-Hooft, alwaer hy van de Magistraet verwacht wierdt, die hem congratuleerde over de victorie, was er sulck een gedrangh van volck, dat men de straet niet en conde gebruycken. Sijn Ed. wierdt geaccompagneert van de Magistraet tot aen sijn logement, en wert aldaer verwelcomt van sijne familie en bloetvrienden.’ Denzelfden avond was de stad | |
[pagina 364]
| |
geïllumineerd, brandde men pektonnen, en des anderen daags werd in de Engelsche kerk eene Oratio in honorem C. Wittii gehouden, ook werd hem bij zijn komst te Leiden, in naam der hoogeschool, met een plegtige rede geluk gewenscht. Petrus Godewyck, Lambert van den Bosch, Willem de Beveren, J. Oudaan, Barth. Abba, L. van de Roer, en vele anderen, vervaardigden bij die gelegenheid Welkomstgroeten en Lofdichten. Deze was echter de eenigste eer niet, die hem van wege de stad te beurt viel. Reeds den 30sten Julij had de Oud-Raad, op voorstel van den burgemeester mr. Hugo Repelaer het volgende besluit genomen: ‘Tot gedagtenisse van de heroïque daden, wijsheyd, voorsigtigheyd ende courageuse conduites van den Heer Cornelis de Witt, regerende Burgemeester deser stad, als haer Hog. Mog. gedeputeerde op 's lands vloote in de heerlycke victorie, den 20, 21, 22 en 23 Junij onder Gods genadigen zegen op het Ryck ende de capitaalste schepen van Engeland bevogten, een tafereel te doen schilderen, ende in de groote saal op te hangen, behelsende het contrefeytsel van den Heer de Witt, mitsgaders d'attaque op het fort van Cheyrenesse en de veroveringe van 't selve; het veroveren, ruïneren ende verbranden van de schepen omtrent Chattam ende op de riviere Rochester c.a., invoege als het selve op het cierlykste ende bequaemste sal werden geordonneert, met een korte en bondige inscriptie ofte vers ter materie dienende, en ten dien eynde Heeren Commissarissen uit 't midden van 't gerecht gecommitteert.’ De vervaardiging dezer schilderij werd opgedragen aan Jan de Baan, die er drie jaren over arbeidde. Eerst den 3den Junij 1670 werd in den Oud-Raad ‘de inscriptie van het exploict op Chattam’ (o.a. in het Latijn en Nederduitsch te vinden in Het derde deel van 't swart Toneel-Gordijn opgeschoven voor de heeren Gebroederen Kornelis en Jan de Witt. Anno 1678, bl. 20 en volgg.) ‘gearresteerd’, en in Tresor. Reken. van dat jaar vindt men de volgende posten: ‘Bet. Jan en Matthys Payen, over 't vergulden van de lijst tot de schilderij van den Ed. Heer Cszn. de Witt, Oud-Burgemeester dezer stede, Ruward van Putten, 450 £. Bet. aan Pieter de Bruyn en Henrick de Jong over 't snijden van den lijst tot de schilderye, die ter eere van de Hr. Ruward van Putten te gedachtenisse is gemaect van 't heerelyck oorlogsfeyt over sijn beleyt op de Riviere van Chattam, 195 £.’ Toen deze schilderij op de groote zaal van het stadhuis was opgehangen, werden er lofdichten, o.a. door A. van Overbeke, David van Hoogstraten, en andere dichters, op vervaardigd. Het is bekend dat het Dortsche graauw haar in het oproer van 1672 verscheurde. De brokken werden echter later, toen Romein de Hooghe | |
[pagina 365]
| |
haar in plaat zou brengen, door Houbraken van de plunderaars voor weinig geld gekocht, of aan hen ontfutseld, bij elkander gevoegd en daarnaar eene schets vervaardigd. Behalve deze schilderij was er nog een modèl van, dat later in bezit van den heer Pompe van Meerdervoort kwam. Het is naar dit modèl dat A. Schouman de teekening vervaardigde, die door Fokke gegraveerd werd, en bij Wagenaar, Vad. Hist., D. XIII, voorkomt. Deze schilderij was eene der oorzaken van den oorlog tegen Karel IIGa naar voetnoot1). Volgens Bilderdijk, Geschied. des Vaderl., D. IX, bl. 181, was zij ‘jammerlijk geordonneerd, misteekend en even slecht gekleurd’. Waar de stukken van de origineele en de modèlschilderij zijn, is onbekend; doch bij mevrouw de douairière Hoogh, geb. de Witt, te Dordrecht, bevindt zich de gouden kop, in 't hol van welks deksel men leest: ‘Extract compendieus, den 2den Julij 1667. Op 't geproponeerde van de Heeren G. Raden, en by Staten goet gevonden, dat aan Heer Cornelis de Witt als Gevolmagtigde van den Staat op 's Lants vlote, gedirigeert en uytgevoert hebbende het fameus exploict van 21, 22 en 23 Julij 1667, op de riviere van London en van Rochester in 't werk gestelt, vereert sal worden een goude kop, daer op 't voorsz. exploict uytgebeelt zy, en dat tot een Gedenkteecken in zijne Familie, en voor de posteriteyt. Accordeert in substancie met de Resolutie van de Staten, Herb. van Beaumont.’ Even als op de schilderij, bestaan er vele Engelsche en Nederduitsche gedichten op dezen kop, zoo als van Andreas Colvius, Henricus Francken, Antonides van der Goes, R. Paget en anderen. Ofschoon in genie, kennis en ondervinding, verre voor zijn broeder, den raadpensionaris moetende onderdoen, ontbrak het hem echter geenzins aan kracht van ziel noch aan eerlijkheid van bedoelingen, zoodat d'Estrades hem opnoemt onder de vier mannen, die volgens hem in Holland niet waren om te koopen. Zijn onwrikbare standvastigheid bleek wel aan den tegenstand dien hij te Dordrecht bood aan de afschaffing van het Eeuwig edict (waarbij het stadhouderschap werd vernietigd). ‘Er zijn mij (zeide hij) op zee zoo vele kogels over 't hoofd gewaaid, dat ik er geene meer vrees en liever een kogel wil afwachten dan dit geschrift (van afschaffing) teekenen.’ Doch de tranen zijner vrouw en kleine kinderen vermogten meer op hem dan bedreigingen. Naderhand valschelijk door den snooden Tiche- | |
[pagina 366]
| |
laar van prinsenmoord beschuldigd, stond hij den pijnbank manmoedig, onder 't opzeggen van eenige regels van Horatius, door. Hij werd bij vonnis, schoon er van geen misdaad vermeld werd, in het van zijne ambten en uit Holland gebannen. Dit vonnis baarde veel opzien en wordt door Burnet beoordeeld als eerder gerigt te zijn geweest naar den stand der zaken dan naar den eisch der wetten. Hij zou den 20sten Augustus 1672 losgelaten zijn geworden, dan toen volgde de schrikkelijke moord van hem en zijn broeder door de Haagsche burgers. Hij liet 5 kinderen, 2 zonen en drie dochters na. De oudste zoon mr. Jacob de Witt, den 29sten November 1653 te Dordrecht geboren, verliet kort na den geweldigen dood van zijn vader het land (26 Aug. 1672), doorkruiste Duitschland, Zwitserland en Italië, hield zich inzonderheid te Genève, Rome en Padua op, verwierf aldaar (1675) den titel van docter in de regten, vertrok vervolgens naar Hongarye en Oostenrijk en stierf den 22sten Junij 1675 te Weenen aan de kinderpokken en werd buiten die stad begraven. Johan de Witt (die volgt), Anna den 11den November 1667 te Dordrecht geboren, Maria, aldaar geboren den 19den October 1669 en gehuwd met Arend Muys van Holy, burgemeester van Dordrecht, raad- en rentmeester-generaal van Zuid-Holland, een man van veel beleid, beraad en kloekmoedigheid en dapper voorvechter van de privilegien zijner geboortestad. Wilhelmina de Witt te Dordrecht den 3den Juli 1671 geboren en gehuwd met haren neef Jan de Witt. Er zien brieven van dezen C. de Witt het licht, anderen zijn nog in ms. verspreid. In de Kron. van het Hist. Gen., jg. XIV. bl. 228 vindt men een brief van hem over het opzeilen van de Teems in 1667. Ald. 7 jg. bl. 131. Over den mislukten aanslag van 's lands vloot op eenige Engelsche Virginie-vaarders in de haven van Foy, na den zeeslag bij Chattam in 1667; Briefwisseling tusschen J. en C. de Witt in 1672, in J.C. de Jonge Onuitgegen stukken, bl. 239.
Zie E. van der Hoeven, Leeven en dood der doorlucht. Heeren Gebroeders de Witt, Amst. 1708, 4o. m. pl.; Aitsema; Holl. Merc.; de Clercq; Brandt, Lev. van de Ruyter; Wagenaar; van Wijn; Cerisier; Bilderdijk en latere geschiedschrijvers met de aangeh. autheuren; Scheltema, Anal. Wittiana, in Mengelw., D. V. bl. 67, 105, 262 (ook over J. de W.); Schotel, Wittiana, in Vad. Lett., 1856, D. II. bl. 514, 605, 655; Kerk. Dordr.; Balen, Beschrijv. van Dordr., bl. 1327; De oorlog der Advocalen, bl. 219; Kluit, Gesch. der Holl. Staatsreg., D. III. en Bijlag.; Scheltema, Staatk. Nederl.; Oostkamp, Lev. van C. de Witt; van Kampen, Karakters, D. II. bl. 224; J.C. de Jonge, Neerl. Zeew.; Illustre school; Keizerl. stadhoud. koningl. bezoek in de Groote Kerk te Dordrecht; Dez., Brief aan Prof. Vreede; Dez.. Leidsche Hooges., bl. 228, 253, 297, 308, 354, 355; Siegenbeek, Gesch. d.L.H., | |
[pagina 367]
| |
D. IIb. bl. 412, 443-453, D. IIIa. bl. 135, 374; D. II. bl. 23; Journal of Dag-Register of Verbael van alle hetgeene in 's Lands vloote onder de superintendentie ofte oppergesag van den Edelen Heer C. de Witt gebeurt is, en specialyck door haar Hoog-Mogende daartoe gecommitteerd is geweest in den jaere 1672. Alle origineele stukken en eigenhandige Brieven van de heeren heeren Raadpensionaris Johan de Witt, de admiroal de Ruyter en andere voornaame mannen, nopende gemelde vloote met het origineel portrait van C. de Witt door J. Visscher, 3 D. in linnen banden, voorkomende op Catalogus enz. van maniscripten enz., nagelaten door J. en C. de Witt (1792); G.L.F. van Kinschot, Stukken betreffende het regtsgeding, gevoerd tegen C. de Witt, beschuldigd van aanslag op het leven van Willem III in het jaar 1672 in Ber. v.d. Hist. Kr., D. 21. St. 2, bl. 15; Nav. V. 279, VII. 12, IX. 34; Hoogstraten; Kok; Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; Verwoert; Muller, Cat. v. portr.; Biogr. Univ.; Biogr. gener. mod.; Mad. de Zouteland, Vie de C. et J. de Witt, Utrecht 1702, 2 vol. 12o.; Journal de L'Assemblée nationale; 1 Juillet 1855; Beeckerts à Thienen, Panegyricus dictus C. de Witt, L.B. 1667 fol.; G. Josselin, Eer en leer van wijlen den Heer C. de Witt verdedigt. Amst. 1774 8o.; Histor. verhael en politike bedenkingen aengaende de bestieringhe van staet en oorloghssaken, voorgevallen onder de bedieningen van C. en J. de Witt; Resolutie ende Verbaal van 't gebesoigneerde v.d. Ed. Heere C. de Witt, 1668; 't Verheerlick Nederlandt enz. onder 't opperbeleyt van C. de Witt, 1668; Waerachtigh verhael van 't gepasseerde tusschen Willem Tychelaer en Mr. C. de Witt enz.; Consideratie tot begryp ende overtuyging van de innocentie van C. de Witt, 1672 4o. |
|