[Karel Godfried Withuys]
WITHUYS (Karel Godfried), den 2den Mei 1794 te Amsterdam geboren, heeft den lande als ambtenaar in verschillende betrekkingen en laatst (van 1849 tot aan zijn dood) als directeur der algemeene landsdrukkerij gediend. Het Dagblad Avondbode (1837-1839) had hem van regeringswege drie jaren als directeur aan het hoofd. Hij was een tijd lang redacteur der Vaderlandsche Letteroefeningen, en had 23 jaren lang de leiding van het Nederlandsch jaarboekje voor vrijmetselaars. Al deze letterarbeid getuigt te zamen van grooten werklust, van vaderlandschen ijver en van een edel hoofd en hart. In den laatsten tijd stond hij aan het hoofd der te 's Hage gevestigde Maatschappij van schoone kunsten en werd eindelijk (1842) met hare likwidatie belast. Hij was lid der Haagsche Rederijkerskamer de Nieuwe Korenbloem en gaf in 1861 aan de Delftsche Rederijkerskamer zijn naam. Hij was lid van verschillende genootschappen, o.a. van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden en door koning Willem III ridder der orde van den Nederl. Leeuw benoemd. Deze eer was hij ook waardig als dichter. Als zoodanig heeft hij zich een onsterfelijken naam gewaarborgd door zijne geniale zangen, als: ‘Hollands vlag,’ bij den Heldendood van van Speyk,’ ‘de slag bij Sempach,’ ‘de Meineed,’ ‘Willem Barentz.,’ het poëtisch geschiedverhaal der ‘Overwintering van de Hollanders op Nova Zembla,’ waarvan slechts een Fragment, ‘de drie Koningen’, in druk is verschenen, en meer andere gedichten die men in zijne bundels ontmoet. In 1813 verscheen van hem: De slag bij Quatre-Bras, Lierzang. Voorts:
Gezangen voor de Herstelde Evangelisch-Luthersche gemeente in Nederland. Amst. 1830.
Hollandsch vlag. Amst. 1831.
Het Bombardement van Antwerpen. Ald. 1831.
De Prins van Oranje, lierzang. Ald. 1831.
Drietal krijgsliederen. Ald. 1831.
Gustaaf Adolf of de veldslag bij Lutzen, trsp. naar het Fransch van L. Arnault. Ald. 1832.
Gedichten, eerste deel. Ald. 1834.
Bekroonde volksliederen van Withuys en Robidé van der Aa,