[J.H.C. de Winter]
WINTER (J.H.C. de), broeder van den vorige, was in 1785 kommandant der soldaten aan boord van een Hollandsch oorlogschip. In 1787 schijnt hij na eerst van Nederlandschen in Engelschen dienst te zijn overgegaan in Russischen dienst te zijn gekomen. Door voorspraak van van Kinsbergen werd hij dadelijk luitenant-kolonel. Hij had veel deel in de overwinning door den prins van Nassau voor Okzakow bevochten. In het voorjaar van 1789 was hij kolonel, ridder van St. George en kommandeerde eene divisie, bestaande uit 12 Chebekken en Galeyen van 12 tot 28 stukken, der armade onder den prins van Nassau in de Oostzee. In een aanval op de Zweden werd hem door een kanonskogel de regterhand verbrijzeld, aan welke wonden hij in den rang van brigadier overleed. Hij had denkelijk wegens zijn moedbetooning te Okzakow een gouden degen ten geschenke gekregen.
Zie van Woensel, Reizen naar Turkije, bl. 282, 285 etc. Zijn portret of schaduwbeeld is aldaar op bl. 323 te vinden; de Jong, Reizen naar Turkije.